‘r Was eens een meid, één brok aardigheid,
die werkte in stoomwasserijen.
‘t Loontje ging heen aan eten alleen,
en haar bed was een park, of de keien…
Een hoeremadam ontdekte haar daar,
die lispelde lokkend vals tot haar:
[Refrein:]
Kom jij eens hier, lief wijfje! Wat doe jij in de kou?
Met zo’n verleid’lijk lijfje is dat toch niks voor jou?
Als ik eens mooie kleren en opschik voor jou zocht?
J’leeft aangenaam lekker warm achter ‘t raam!
Bij mij is jouw kostje gekocht!
Die zelfde meid, gekneusd door de tijd,
sloft eenzaam en oud voor haar jaren
moe langs de kâ, een paar jaar daarna,
somtijds blijft zij in’t water staan staren.
En piekert zij dan: “Waar slaap ik vannacht?”,
dan klotst het daar onheilspellend zacht:
[Refrein]
Dagelijks gaan zo meisjes eraan!
Zo was het en zo is ’t gebleven.
Wie is de schuld? Dat is gauw onthuld:
al die bazen die hongerloon geven!
Want wat moet een meid die in armoe mokt
als schijnbaar haar plots de weelde lokt…
[Refrein]
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.