
Of een grappig verhaal van een zekere Jufvrouw, die geene Kinde van kon krijgen.
Een zeker heer die zijn vrouw bemind,
Maar noch zij had bij hem toch geen kind.
Geen maal voorwaar die ging voorbij,
Had ik een kind, ja ik was zeer blij.
Wat raad genomen, hierop te komen,
Dacht eens deez’ heer, hoor mijn begeer.
Ach lieve vrouw! sprak toen deez’ heer,
Ik zal u helpen tot u begeer.
Een heer, die men hier jaarlijks vindt,
Die helpt de vrouw zeer gauw aan een kind.
Ik zal hem bestellen, gij maar geld tellen,
De vrouw schept moed, en zei dat is goed.
De heer die ging naar zijn gezelschap,
En verhaalde daar ook deze grap.
Een heer die lag en keek zoo raar,
En dacht dat kansje dat neem ik gauw waar.
Niet lang bezonnen, ik schep uit de bronnen,
Toch geen gerucht, dit geeft een klucht.
De andere morgen mijnheer die ging uit,
Op schildwacht stond alreeds deez’ guit.
Hij schelde spoedig aan aan het huis,
Vroeg aan de meid is uw heer niet meer thuis.
Zei zonder schroomen, ik moet hier komen,
Maken gezwind, de juffrouw een kind.