
Oud van jaren, zonder krachten,
dun gekleed en slecht gevoed,
dwaal ik rond langs straten, grachten,
zonder doel, waar ‘k zet mijn voet.
Dagen en ook nachten lang,
heb ‘k geen thuis, waar ‘k rusten kan,
‘k Ben oud en vergeten
‘k Ben oud en vergeten
Vergeten!
‘k Was als werkman vroeger jaren,
steeds vol lust bij mijn patroon
‘k Werkte vlijtig, doch te sparen,
kon niet van ’t verdiende loon.
Maar toen ‘k oud werd, zestig jaar,
viel het werken mij te zwaar.
Mijn krachten verdwenen
Mijn krachten verdwenen
Verdwenen.
Mijn ontslag is mij gegeven
‘k Werd te oud, ’t is mijne schuld?!
Dat is na mijn werkzaam leven,
’t loon voor arbeid, vlijt, geduld,
Zonder hulp en arm en oud,
zonder krachten, moegesjouwd,
verlang ik naar het einde,
verlang ik naar het einde,
naar ’t einde.
Neêrland kunt gij mij niet geven,
nu ‘k ben oud en krachteloos,
in den winter van mijn leven,
ziekelijk en hulpeloos,
staatspensioen waarvan ik dan,
net, fatsoenlijk leven kan?
’t Is billijk, rechtvaardig,
’t is billijk, rechtvaardig.
Rechtvaardig!