Johan was een echt proletariërs kind
zoo ziekjes, zoo zwakjes, zoo teertjes
met oogjes zoo droevig, zoo flets en zoo flauw
Aan lijfje meer vodden dan kleertjes
Zijn vader moest elken dag naar de fabriek
Z’n moe ging uit werken bij menschen
Maar al leefde hij ook in armoe en ellend’
toch had kleine Jantje zijn wenschen
Hij liep steeds op klompjes, de Zondags zou hij
op schoentjes zoo graag willen loopen
En vader die ’t wist, spaarde maandenlang geld
om schoentjes voor Jantje te koopen
Toen Jantje verjaarde, gaf pa hem de som
Jan was z’n ellende vergeten
Hij snelt naar den winkel en laat zich ’n geluk
’n paar keurige schoentjes aanmeten
Zoo huppelt Jan huiswaarts, z’n schoentjes omklemd
Hij hoort niets, hij ziet niets, wat wonder
Hij loopt in de tramrails, daar nadert de tram
Een gil! Kleine Jan ligt er onder
Een ongeluk gebeurt, ziet een ieder snelt toe
Een kind onder de tram gekomen
Daar ligt kleine Jantje bebloed en daarnaast
zijn schoentjes, het ideaal zijner droomen
In het Gasthuis staan vader en moeder bij ’t bed
Ze komen naar Jan informeeren
Ze hooren: “Uw jongen, hij betert nog wel
maar zijn voetjes moesten wij amputeeren!”
“O God” kreunt de moeder en liefkoost het kind
Zoo teertjes, zoo liefjes, zoo zoetjes
“Je schoenen mijn jongen – ja die heb je nu,
maar lieveling, nu heb je geen voetjes.”
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.