Pa had het de kleintjes verteld al,
Ze zeiden ’t elkander zacht na,
Nu moedertje nooit bij hen terug kwam,
Nu kregen ze een andere ma.
Dat moedertje nu was gestorven,
Begrepen die drie niet zo gauw,
Haar stoel stond precies op zijn plaats nog,
Die stoel met die bloemen van blauw.
Op zekere dag kwam die moeder,
De kindertjes keken haar aan,
Ze gaven haar netjes een handje,
In vader zijn oog blonk een traan.
Men zette zich rondom de tafel,
En Jantje van vier zei: ‘mevrouw,
Die stoel daar is van ons moeke,
Die stoel met die bloemen van blauw.’
Begrijpend dat teer kinderzieltje,
Liet zij moeders stoel ledig staan,
Zo zijn er eerst dagen toen weken,
Toen maanden voorbij nog gegaan.
Op zekere dag kwam de kleinste,
Die pakte haar mee aan haar mouw,
En ’s avonds zag vader er vier in,
In die stoel met die bloemen van blauw.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.