
Hoor hoe er de kirrende tortelduif doet.
Ze brengt mij al buigend en zingend haar groet:
Roekoe, roekoe, roekoe, roekoe,
roekoe, roekoe, roekoe, roekoe.
Ik wou wel z’n duifje bij mij in de kooi;
dan zongen we samen heel zacht en heel mooi:
Roekoe, roekoe, roekoe, roekoe,
roekoe, roekoe, roekoe, roekoe.
Maar duifje, je vliegt liever vrij door het bos;
daar zing je veel mooier, zo licht en zo los:
Roekoe, roekoe, roekoe, roekoe,
roekoe, roekoe, roekoe, roekoe.