
In schamele kleertjes, zijn schoentjes kapot
Stond hij op een hoek van de steeg,
Zijn oogjes staan hol, zijn gezichtje is bleek
Het eten was slecht wat hij kreeg.
Zijn vader stond naast hem en zei: “kleine vent,
Wat word jij in het leven miskend.
Refrein:
Wanneer vader werk heeft dan komt alles weer goed,
Dan krijg jij mijn lieve jongen wat je missen moet.
Maar jij kende slechts armoe, bid daarom iedere dag,
Dat jij later mijn kind, nooit die zorg ondervind
Maar steeds werk vinden mag.
Dagen verliepen, de toekomst bleef zwak,
Hij kon van de steun niet bestaan,
Toen is hij op een avond met een zak op zijn rug,
Naar het land van de grens opgegaan.
Zijn jongen die vroeg,”waar gaat gij naar toe’,
‘Het is voor jou lieve jongen al wat ik doe’.
Refrein
In het nachtelijk donker klonk eensklaps een ,”halt’,
Hij keek als verbaasd in het rond,
Liep wat hij kon, maar eensklaps klonk er een schot,
Hij viel met een smak op de grond.
En toen men hem zwaar gewond een huis binnenbracht,
Klonk over zijn lippen nog eenmaal die klacht.
Refrein:
Wanneer vader werk had dan kwam alles weer goed,
Ik heb voor jou mijn kleine jongen met mijn leven geboet.
Maar jij kende steeds armoe, bid daarom iedere dag,
Dat jij mijn kind, nooit die zorg ondervind
Maar steeds werk vinden mag.