Ver in ’t zuiden ligt mijn Spanje
Spanje in mijn vaderland
waar de bloeiende kastanje
prijkt aan Ebro’s lachend strand,
waar de zoete amandels groeien,
waar de druif u tegenlonkt,
waar de rozen schoner bloeien
en de maan in goudgloed pronkt.
En nu zwerf ik, arme jongen,
met mijn speeltuig treurig rond
Moe gespeeld en moe gezongen,
slaap ik op den harden grond.
Kleine graven, koude blikken
werpt men d’armen zwerver toe:
ach, mijn schreien en mijn snikken
is men, als mijn zingen, moe.
Waar zó koude nevels hangen
schiet de zon heur stralen niet
Uit zó weggezonken wangen
klinkt geen lustig knapenlied!
Bij mijn zingen en mijn kwelen
wil één klank steeds de eerste zijn:
breng mij, waar de zefiers spelen
in het land van zonneschijn!
Gist’ren was ’t een feest voor allen
ieder danste naar mijn luit.
Vreugdetonen deed ik schallen
‘k Zocht de schoonste lied’ren uit
Maar bij dans en jubelzangen
zag de zon mij kwijnend aan
en langs mijn gebruinde wangen
rolde menig bitt’re traan.
Neen! Ik wil niet langer zwerven,
waar de zon door neev’len ziet:
alles, alles kan ik derven,
u, mijn vaderland, u niet!
Op, naar ’t zuiden! op, naar Spanje!
Naar het land vol zonneschijn!
onder palmboom of kastanje,
daar wil ik begraven zijn.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.