Ding, dong, dein,
die kwam van Brugge,
met zijn knapzak op zijn rugge;
met zijn hengel in zijn hand,
zo ging ding, dong, dein door ’t land.
Ding, dong, dein,
die rare snater,
ging met zijn hengel naar het water.
Hij wou visjes vangen,
bleef aan de hengel hangen.
Toen kwam er een snoek,
die beet hem in zijn broek.
Toen kwam er een baars,
die beet hem in zijn laars.
O, die arme ding, dong, dein.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.