
In ’t lommer van ’t prieeltje zaten samen hand in hand,
Daar zat Eduard met z’n Lena, sloten daar ’n huwlijksband,
Daar zat Eduard met z’n Lena, sloten daar ’n huwlijksband.
Toen sprak Eduard tegen Lena: ‘Neem geen ander aan Uw zij,
Eer die rozen tweemaal bloeien, zal ik weder bij U zijn,
Eer die rozen tweemaal bloeien, zal ik weder bij U zijn.’
En die twee jaar zijn vervlogen, eer de roos haar knoppen brak,
Toen ging Eduard naar ’t prieeltje, waar hij vaak met Lena zat,
Toen ging Eduard naar ’t prieeltje, waar hij vaak met Lena zat.
Maar wie vindt hij daar begraven, ach, wat stond er op die steen?
In ’t marmer stond geschreven: hier rust Lena heel alleen,
In ’t marmer stond geschreven: hier rust Lena heel alleen.
Toen trad Eduard in ’t klooster, deed z’n hoed en mantel af,
En hij treurde om z’n Lena tot hij rust bij haar in ’t graf,
En hij treurde om z’n Lena tot hij rust bij haar in ’t graf.