
[Refrein:]
Een klomp met een zeiltje, een slootje zo klein.
Een jochie dat later een zeeman wou zijn.
Een klomp met een roertje en hij de kaptein,
het jochie dat later ’n zeeman wou zijn.
Hij had van een klompje een scheepje gebouwd,
heel mooi want hij was nog maar klein,
een zeiltje, een roertje, een zeeman van hout,
een scheepje om trots op te zijn.
En achter het huis in ’n heel kleine sloot.
daar hield hij z’n scheepje ten doop.
[Refrein]
En later ging hij als matroos echt naar zee
want varen vond hij steeds nog mooi.
De klomp met het zeiltje nam hij met zich mee
en stond elke reis in z’n kooi.
Na jaren werd hij kapitein van een schuit,
wat hij vroeger droomde, dat kwam uit.
[Refrein]