
Goe morgen! Goe morgen! Goe morgen!
Goe morgen! Goe morgen! Goe morgen!
De dag ontsluit zijn gouden poort;
Daar komt de zon met al haar stralen
En dringt tot in de diepste dalen
En roept tot elk met vriend’lijk woord:
Goe morgen, goe morgen, goe morgen!
En roept tot elk met vriend’lijk woord;
En roept tot elk met vriend’lijk woord:
Goe morgen, goe morgen, goe morgen!
Goe morgen, goe morgen, goe morgen!
Goe morgen! Goe morgen! Goe morgen!
Goe morgen! Goe morgen! Goe morgen!
En nauw’lijks hebben zij ’t gehoord,
Of bloem en vogels worden wakker
En ’t klinkt langs bosch en beemd
En akker in duizend-voud herhalen voort:
Goe morgen, goe morgen, goe morgen!
In duizend-voud herhalen voort;
In duizend-voud herhalen voort:
Goe morgen, goe morgen, goe morgen!
Goe morgen, goe morgen, goe morgen!