
De vogelkens alle zijn slapen gegaan,
Su, suja, su!
Ze waren zo moe van het fluiten en slaan,
Wat doen er de vogelkens nu?
Ze zitten nu zoet in hun nestjes en dromen
Van bloemkens, die bloeien aan struiken en bomen.
Slaap, kindeke, zacht, heia douwdijne,
Goe-nacht, mijn kleine, goe-nacht.
De bloemekens alle zij slapen gegaan,
Su, suja, su!
Ze waren zo moe van het open staan,
Wat doen er de bloemekens nu?
Ze houen de blinkende blaadjes gevouwen
En drinken de drupkens, die neer komen dauwen.
Slaap, kindeke, zacht, heia douwdijne,
Goe-nacht, mijn kleine, goe-nacht.
De bijekens alle zijn slapen gegaan,
Su, suja, su!
Ze waren zo zwaar van de honing belaân,
Wat doen er de bijekens nu?
Ze dromen van bloemen, die suiker beloven,
Ze dromen van vogels, van muizen, die roven.
Slaap, kindeke, zacht, heia douwdijne,
Goe-nacht, mijn kleine, goe-nacht.
Nu zijn er de sterrekens opgestaan,
Su, suja, su!
Ze staken hun kleine lantarentjes aan,
Wat doen er de sterrekens nu?
Ze zijn met hun lichtjes naar boven geklommen,
Bewaken de vogels, de bijkens, de blommen.
Slaap, kindeke, zacht, heia douwdijne,
Goe-nacht, mijn kleine, goe-nacht.