Home / Liedjes / Hengelaars

Hengelaars



Zondags gaan de visschers visschen
bij de boeren op het land;
met hun kanus en hun simmen
en hun zakken proviand.
Als ze allemaal wat vingen:
bliekjes, baarsjes nog zoo klein
zou er zeker maandagsmorgens
nergens meer een ’n vischje zijn.

Voor de lekke waterlaarzen
en de koele morgendamp,
heeft ie onder in z’n kanus
zestien centen Boonekamp.
Als tie ’s middags dan naar huis komt
is tie fijn boven z’n thee,
en hij brengt ’n harderwijker
of ’n bus sardines mee.

’s Avonds zijn ze van ’t visschen
en ’t slootje springen moe,
zuchtend gaan ze naar hun bedje
en hun brave vrouwtje toe.
Van de schrik valt soms die stakker
uit de bedstee op de grond,
droomend lag tie nog te visschen
met z’n vinger in d’r mond.

O, hoe heerlijk is ’t leven
van den braven visscherman.
Uren heeft tie er voor over
als tie maar wat snappen kan.
Als tie oud is en versleten
gaat de echte hengelaar,
in ’n bus sardines visschen
of in ’n potje kaviaar.

d’ Een die vischt om wat te vangen
bliekjes, baarsjes, groot en klein.
d’ Ander vischt om voor een daagje
van z’n vrouw verlost te zijn.
Want als die ’s mee ging visschen
werd ’t gauw ’n rare boel,
want dan vischten al die visschers
niet met aas maar op gevoel.

Als ze soms niet willen bijten
koopen ze ’n paar pond visch,
of ze weten nog ’n plekkie
waar wel wat te vangen is.
Stiekum gaan ze naar ’n slootje
ergens in ’n stille hoek,
en daar lichten ze ’n fuikie
met ’n zoodje baars of snoek.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten