Als verschoppeling der aarde,
Loopt een knaapje langs de straat.
Gehuld in lompen bloote voeten,
Bedelt hij tot ’s avonds laat.
’t Is de type van de schooier,
Zooals men er velen ziet.
Maar wat er omgaat in zijn harte,
Beseffen vele menschen niet.
Als zijn moeder nu nog leefde,
Behoefde hij dat niet te doen.
Die zou hem in ’t bedje vleien,
En hem dekken met een zoen.
Dan kon hij gerust gaan slapen,
Zonder zorgen of verdriet,
Tot den ochtend als het zonlicht,
Vroolijk hem weer wakker riep.
Bij ’t vallen van den avond,
Stijgt zijn droefheid schier ten top.
In de huizen van de rijken,
Steekt men reeds de lichten op.
Heerlijke piano tonen,
Klinken achter ’t dichte raam,
Terwijl hij door de barre koude,
Rillend over straat moet gaan.
Voor een der groote heerenhuizen,
Hoort men ’t klagende geluid,
Door brave menschen opgenomen,
Blies hij zijn laatste adem uit.
’t Einde van zijn zwervers leven,
Werd hem jong al reeds gebracht,
Door de armen begraven,
Wordt om hem niet meer gedacht.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.