
Tussen het jonge groen verscholen
Bouwde een aardig vogelpaar,
Heel de dag maar werkend, zwoegend,
Een keurig nestje in elkaar.
Dat was werken, maar met lusten,
Dat was zwoegen, zonder rusten,
Maar zo kwam al vroeg in ’t jaar,
’n Keurig nestje in elkaar.
Eitjes klein met heldere kleuren,
Volgden dra en op ’t lest,
Toen de lieve mei in ’t land was,
Kwam er leven in ’t nest.
Nu was ’t werken, zwoegen zorgen,
’s Avonds laat, vroeg in de morgen,
Maar voor ’t levendig vogelpaar,
Scheen die arbeid niet te zwaar.
Doch een tweebeens rover maakte,
’t Vredig nest met jongen buit
En voor de arme vogelouders
Was nu het vrolijk leven uit.
Treurig zaten zij toen neder
En zij keken telkens weder,
Klagend over hun vogelkruis,
Naar hun leeg geplunderd huis