’t Had pas een nacht gevroren en ’t ijs was lang niet goed
Toen stapte een kwajongen al met zijn ene voet, zijn ene voet
Hij zei ik zal het wagen,
het ijs kan mij wel dragen, het ijs kan mij wel dragen
Welja, welja
Hij stampte en hij stampte, hij stampte uit allen macht
en ’t ijs van net een nachtje bezweek door zulk een kracht, ja zulk een kracht
En toen, het was geen wonder,
toen ging hij kopje onder toen ging hij kopje onder
Ach jee, ach jee
Help, help, ik voel mij zinken!
Wie red mij uit de nood?
Help, help, ik zal verdrinken!
Wie red mij van den dood?
ja van den dood.
Een boer die aan kwam rijden,
die kreeg toen medelijden, die kreeg toen medelijden
Ach jee, ach jee.
Hij stapte van zijn wagen en redde de kleine guit,
het water kwam met stromen zijn beide broekspijpen uit, zijn broekspijp uit.
En thuis in vaders hoekje
kreeg hij voor ’t natte broekje, kreeg hij voor ’t natte broekje
Klits klets, klits klets
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.