Toen ik voor twintig jaar hier kwam
Kreeg ik een baantje bij de tram
Ik liep geregeld van de Dam
Naar ’t Leidsepleintje
Men brulde mij toen heus niet af
’t Ging altijd op een sukkeldraf
Ik kon het op mijn sloffen af
Ik deed een schijntje
Zolang de A.O.M. bestond
Was ik altijd fris en gezond
Ik kreeg mijn keggie altijd prompt
Mijn hooi en klaver
Maar toen de stad ons overnam
Ging alles even beroerd en lam
Het is een zure boterham:
Gemeente-haver
Toch hield ik het nog jaren uit
Maar ‘k ging er heus niet op vooruit
De knoken staken door mijn huid
Ik werd zo mager
Toen kwam er weer een andere tijd
We kregen elektriciteit
Wij werden langzaam voorbereid
Op de paardenslager
Het een na ’t and’re paard verdween
Naar links en rechts, God weet waarheen
‘k Zag in mijn stal nog maar alleen
Twee kameraden
De koning waren wij te rijk
Men zette ons niet aan de dijk
Sinds lopen wij van Sloterdijk
Naar de Nassaukade
Maar hoe veranderd is ons lot
Wij worden nu gehoond, bespot
Het ergert me somtijds kapot
Wat ‘k moet horen
Men scheldt ons uit voor ouwe sul
Voor hobbelpaard van ’t jaar nul
En allerhande flauwekul
Klinkt in mijn oren
Al ben ik maar een ouwe knol
Die geintjes doen je toch geen lol
Mijn ogen schieten dikwijls vol
En ‘k loop te janken
Dan trek ‘k ook niet met plezier
En rans’lend moppert de koetsier:
‘ ’t Wordt tijd, dat afgeleefde dier
Maar af te danken!’
Zo gaat ’t steeds en overal
Hier in dit aardse tranendal
Zolang je jong bent, sta je pal
En heb je waarde
Maar ben je later eenmaal oud
Dan word je niets als afgesnauwd
En slechts als ballast maar beschouwd
Hier op deez’ aarde…
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.