Zeg heb je wel ooit van Jan Boemel gehoord,
Die drinkt ’s morgens vroeg ’s avonds laat.
Hij gooit al zijn geld en fatsoen overboord,
En zwiert iederen dag over straat.
Wij zien hem en zeggen het is toch een schand,
Wij hebben aan drinkers en boemelers het land.
Wij jongens van eer en fatsoen,
Wij jongens van eer en fatsoen.
En Jan kreeg al gauw in de herberg veel praats,
En speelde de groote mijnheer.
Zoo was hij ’t ventje bij al zijne maats,
Want altijd riep Jan: ‘Ik trakteer!’
Hij had niet genoeg aan een groot traktement,
Maar wij jongens zijn met veel minder content.
Wij jongens van eer en fatsoen,
Wij jongens van eer en fatsoen.
En weet je hoe Jan is geworden een lap,
Z’n vader bedierf hem al vroeg.
Want mocht Jantje meegaan naar Jennekepap,
En kreeg hij een slok in de kroeg.
‘Da’s lekker’ zei Jan en ras dronk hij er twee,
Maar wij jongens willen met ons vader niet mee.
Wij jongens van eer en fatsoen,
Wij jongens van eer en fatsoen.
Ga voort maar Jan Boemel wij volgen u niet,
Wij willen niet worden als jij.
Het drinken maakt arm en wat bitter verdriet,
Wat is schand en ellende komt er bij.
Wees matig en spaarzaam zoo zingen wij luid,
Dan komen wij verder in ’t leven vooruit.
Wij jongens van eer en fatsoen,
Wij jongens van eer en fatsoen.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.