Ik ging onlangs door de Kalverstraat,
Toen juist de brandweer langs mij gaat,
De lucht werd zoo akelig rood,
Men drukte elkander haast half dood.
Toen ik op een hoekje van een steeg,
Vier meisjes in ’t gezicht al kreeg,
Ze trokken elkaar hand aan hand,
Om te gaan zien naar de brand.
Refrein:
De eerste moest met twee gedraaide beenen,
Schreeuwende naar het onheil henen.
De tweede met een knaapje op den rug,
Huppelde en riep: ‘Kom vlug, kom vlug, kom vlug.’
De derde met een stok ter hand,
Die riep: ‘Het brand!, het brand!’
De vierde riep: ‘Kijk er eens aan,
Wat laaie, wat laaie, wat laaie,
Het is gedaan, het is gedaan.’
Ik liep maar de meisjes na,
Ik kreeg een rammeling beet bijna.
Omdat ik dacht dat een der dames zag,
Hoe ik bijna omviel van de lach.
’t Is koddig om te zien,
Hoe Truitje, Mie en Katrien,
Onze oude manke Kee,
Maar altijd trokken met zich mee.
Refrein
Zoo kwam men bij het onheil aan,
Dat min of meer reeds was gedaan.
Dat was niet naar de meisjes zin,
En zij gingen een Koffiehuis in.
Zij dronken als een grenadier,
Geen limonade, thee of bier,
Maar klare, bitter en cognac
En werden zoo dronken als een lap.
Refrein
In minder dan een half uur,
Had Mie de hik en Kee het zuur.
Katrijn was als een zwijn zoo vet,
Truitje riep: ‘We gaan zoo naar bed.’
Er kwamen drie vier dienders aan,
Die daar die meisjes wilden slaan.
Toe werden zij door die sterke macht,
Heel netjes naar het bureau gebracht.
Refrein
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.