
Je bent een kwajongen
Zo is er niet een
Zegt dikwijls mijn moeder
Waar moet het toch heen
Je kousen vol gaten
Je broek nu weer stuk
Dat vader niet thuis is
Dat is je geluk
Je moest je wat schamen
Je handen roetzwart
Je pet in je broekzak
Je haren verward
In plaats van een veter
Een touw in je schoen
Heb ‘k ooit van m’n leven
Jij kent geen fatsoen
Kom moeder niet mopp’ren
Een Hollandse guit
Die lacht al die netheid
Zo hartelijk uit
Mijn goed zit vol scheuren
Mijn knieën zijn zwart
‘k Heb alles aan flarden
Maar héél blijft mijn hart