Klein Jantje was een eenzaam jochie
Zijn moeder was al jaren heen,
Zijn vader was een luie dronkaard,
Hij liet klein Jantje heel alleen.
Maar ’t ventje had een aardig hondje,
waarvan hij hield met heel zijn hart.
Dat hondje was zijn trouwe makker,
die deelde mee in vreugd’ en smart.
[Refrein 1:]
Lassy kleine trouwe Lassy,
jij was Jantjes grootste schat.
Jij was Jantjes beste vriendje,
’t mooiste dat hij ooit bezat.
Op zek’re dag nam Jantjes vader
de kleine Lassy met zich mee.
En om aan geld voor drank te komen
verkocht hij hem in een café.
Klein Jantje werd toen ziek van heimwee.
Lag weldra koortsig in zijn bed,
waaraan de schuldbewuste vader,
vol wroeging zich had neergezet.
[Refrein 1]
Het jongetje werd altijd maar zieker,
riep ijlend steeds maar Lassy’s naam.
Toen klonk op zek’re mooie avond,
een zacht gejank bij Jantjes raam.
De vader opende het venster,
waardoor hij Lassy binnen liet.
Hij bracht het hondje bij klein Jantje,
en zei toen snikkend van verdriet:
[Refrein 2:]
Lassy, kleine trouwe Lassy,
jij kwam net te laat hier aan.
Want je baasje is zo even
naar de hemel toe gegaan.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.