
Hé, lekker in de buitenlucht,
Wat heeft het flink gevroren!
De wangen pimp’len mij van kou,
En tint’len doen mij d’oren.
Lach uit den kleumer bij het vuur,
Zo’n sukkel toch, zo’n stakker,
Ons stroomt het bloed nog dubbel gauw,
Ons maakt de kou juist wakker.
Wie rijden kan bindt schaatsen aan
En zwiert langs gladde banen,
Op de-ijsbaan viert men vrolijk feest,
Daar wapp’ren vlag en vanen.
De sneeuw verschaft niet minder vreugd
Gaat ballen, haalt de sleden!
Wie moeizaam dijk of duin beklom,
Glijdt lustig naar beneden.
‘k Benijd de mensen in het Zuid
Geen ziertje nu de zomer.
Neen, elke dag meer warmte maakt
Ons elke dag weer lomer.
0, wintertje, ik zou je voor
Geen schatten willen missen;
Je sneeuw, je ijs, ze zullen mij
Zo heerlijk weer verfrissen.