
Op de weg naar Rome
Daar zat een wallevisch
Al in de boomen.
Een groote roode kool,
Die speelde mooi viool.
En twee mandjes spinazie,
Die dansten hand in hand
Al in de plantazie.
Twee ouwe schoenen
Die zaten op een tak
Mekaar te zoenen.
En een bokkinkie en een schar,
Maakten ruzie in de bazar,
En ’t bokkinkie wou niet vechten,
Toen kreeg hij op zijn nek
Van al de knechten.
Twee kromme garnalen
Die sprongen op de fiets
Om de politie te halen.
En als ik me niet bedrieg,
Dan zat er een paardenvlieg
Al in de boom te slapen,
En toen ik hem wakker riep
Begon hij te gapen.
Een hondje met een mank pootje
Voer als commandant
Op ’t Delftsche bootje.
En een dikke witte mier
Voer mee als passagier
En toen de boot begon te draaien
Begon hij met een rode doek
Te zwaaien.
Twee ouwe kraaien
Die zaten op een tak
Mekaar te aaien.
En een kikker die het zag
Schoot in een luide lach.
En twee halve gekken
Die liepen op de straat
Te belletje trekken.