Home / Liedjes / Op de zee

Op de zee

(Davids/Morris 1920)

Jan Suiker uit de Kinkerstraat
Zat zwaar in de O.Wee
Hij had een paar millioen
En gaf hem van katoen.
Een badplaats vond ie burgerlijk,
Niks waard voor ‘haute volee’.
Wat zijn dat nou voor grappen
Zoo in het zand te stappen.
Hij zou ’t eens beter lappen,
Hij hield van groote happen
En zei tot vrouw en kroost
We gaan met ’t stelletje naar de Oost.
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
Al slaan de gollefjes langs het dek,
Al brandt het zonnetje in je nek,
De menschen doen allemaal even gek
(Van de kapsones).
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
En al wil het er wel ereis waaien,
En al wil het er wel ereis zwaaien
Het is heerlijk op de prachtige blauwe zee.
Zoo ging het heele stelletje
In Amsterdam aan boord.
Het afscheid viel niet mee,
Jan Suiker riep ’tabé’,
Zijn vrouw begon te grienen
Of d’r vader werd vermoord.
Ze riep tot Oome Arie:
‘Zorg goed voor de kanarie,’
Maar Arie bromde: ‘Larie.
Krijg ’n stuip tot Januari.’
De bel die gaat ‘0 Guns,
We moeten bikken, ’t is voor de luns.’
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
Al slaan de gollefjes langs het dek,
Al brandt het zonnetje in je nek,
De menschen doen allemaal even gek
(Van de kapsones).
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee,
En al wil het er wel ereis waaien,
En al wil het er wel ereis zwaaien,
Het is heerlijk op de prachtige blauwe zee.
Na veertien dagen varen
Lag de mailboot voor de wal.
Oom Jan zei: ‘Hij’s gehaid,
We binne in Port Said.
Kom jullie ’s gauw boven,
Anders ziene jullie geen bal.
Daar gaan de Arabieren
Ze tipp’len met zijn vieren.’
En tante stond te gieren
‘Gut wat een rare klieren.
Dat binnen Turken nar,
Ze dragen een tulband om d’r knar.’
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
Al slaan de gollefjes langs het dek,
Al brandt het zonnetje in je nek,
De menschen doen allemaal even gek
(Van de kapsones).
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
En al wil het er wel ereis waaien,
En al wil het er wel ereis zwaaien,
Het is heerlijk op de prachtige blauwe zee.
Bij Maltha, Lotje ziek,
De dokter kwam er aan te pas.
En Dorus zei ‘ja, ja,
Ze hèt malaria’.
Maar Jan beweerde ijskoud
Dat ’t een kleine typhus was.
Daar staan ze met z’n tienen
Bij ’t wurm d’r bed te grienen.
Kom geef hem een aspirine,
Dat jelui ’t nou niet ziene.
‘Hij weet ’t alleen,’ riep Nel,
‘Wat zeg je van hem professor Pel.’
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
Al slaan de gollefjes langs het dek,
Al brandt het zonnetje in je nek,
De menschen doen allemaal even gek
(Van de kapsones).
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
En al wil het er wel ereis waaien,
En al wil het er wel ereis zwaaien,
Het is heerlijk op de prachtige blauwe zee.
Maar in de rooie zee
was ’t met het weer al raar gesteld.
Jan riep ’t Wordt mijn te mats,
Ik neem een straffe cats.’
En tante licht’lijk groen, zei zacht
‘Op zee bin ik geen held,
Wat stampt die schuit zeg Lotje.’
Maar Dorus zei ‘Zeg dotje
Ik heb ’t al lang in het snotje,
Jan breng d’r eens gauw een potje.’
Maar Jan riep ‘Ja ik bin gek,
Mijn heele menu leit al op het dek.’
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
Al slaan de gollefjes langs het dek,
Al brandt het zonnetje in je nek,
De menschen doen allemaal even gek
(Van de kapsones).
Op de zee, op de zee,
Maak je honderdduizend akkevietjes mee.
En al wil het er wel ereis waaien,
En al wil het er wel ereis zwaaien,
Het is heerlijk op de prachtige blauwe zee.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten