`k Had een tweelingbroer die ik hoog vereerde,
En die ik in alles graag imiteerde.
Hij kwam op de wereld op den zesden Mei,
En ik deed precies ’t zelfde als hij.
Mijn broer was niet sterk en had veel te lijden,
Drie ziekten gelijk had hij tusschenbeiden.
Mazelen, de kinkhoest en de sprouw er bij,
En ik deed precies ’t zelfde als hij.
Vaak kwamen wij thuis bij veel lieve nichtjes,
Alle lieve, vriendelijke gezichtjes.
Mijn broer zoende ze steeds allen op de rij,
En ik deed precies ’t zelfde als hij.
Later ging mijn broer met een nichtje trouwen,
Daar hij ’t van de liefde niet uit kon houwen.
Hij ging naar ’t stadhuis met een hooge zij,
En ik deed precies ’t zelfde als hij.
Zoo zijn wij getrouwd en de eerste nachtjes,
Gingen nu voorbij … ieder sprak heel zachtjes.
‘k Weet niet wat mijn broer tot zijn lief vrouwtje zei,
Maar ik deed precies ’t zelfde als hij.
Toen wij elk een tweeling hadden gekregen,
Kwamen wij als vaders elkander tegen.
Hij sprak: ‘Neen maar, hoor! nou laat ik het er bij’,
En ik deed precies ’t zelfde als hij.
Onlangs vroeg ik hem: ‘Wil me eens vertellen,
Kun jij ’t met je vrouwtje nog al stellen?’
En hij sprak: ‘Ik wensch haar naar de Mokerhei.’
En ik deed precies ’t zelfde als hij.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.