
Rinkel tinkel, rinkel tinkel,
Door de witte winterlaan,
Onder dikbesneeuwde bomen
Glijdt de arreslede aan.
Rinkel tinkel, rinkel tinkel,
Zingt het fijntjes door de lucht,
Enkel tinkeltonen klinken,
Anders is er geen gerucht.
Nader schuift de ranke slede,
Sneeuw stuift voor de hoeven op.
En het dravend paard schudt hefti
Met zijn roodbepluimde kop.
Mollig ploffen paardepoten,
Bellen rink’len onder ’t gaan;
Rinkel tinkel, rinkel tinkel,
Door de witte winterlaan.