
Sofietje die woonde in Zoerle-Parwijs.
Een dorpje in ’t Kempische land.
Haar leven verliep er in vree en in peis
tussen bossen en waterkant.
[Refrein:]
Ai Sofietje m’n hemel biet je
met je haren in de wind.
Ai Sofietje, vergeet me nietje
met je lachende kersenmond.
Het was op een zomerse avond in mei.
Toen zag ik Sofietje daar staan.
Ik keek haar eens aan en zij lachte naar mij
en toe brak er iets los in mij.
[Refrein]
Al vlug werd Sofietje mijn liefje, mijn bruid.
Ons huisje werd een echte thuis.
Zo gingen de dagen, jaar in en jaar uit.
Het leven werd net als een droom.
[Refrein]