Home / Liedjes / Trouw tot in den dood

Trouw tot in den dood


Waar trekt, met hellebaard en speeer
En hard rinkelend zijdgeweer,
Die bende krijgers henen?
Wien sleuren zij in hun midden voort,
Zoo ruw geboden en gekoord,
Zijn bloedspoor kleurt de steenen.

Het is een jeugdig ruiterknecht,
Die krijgsgevangen, door ’t gerecht
Veroordeeld werd tot sterven.
Nog eereplicht, nog heldenmoed,
Nog frissche jeugd of edelbloed
Kan hem genâ verwerven.

Een maagd’lijn die aan ’t venster staat,
Beschouwt zijn droef en bleek gelaat,
IJlt met een kreet naar voren.
‘Laat’, roept zij, ‘de gevangene vrij’,
En dringt de menigte woest op zij,
Hij moog mij toebehooren.

De Hopman heet de troep sta stil,
En wenkt de maagd, geschiedde uw wil,
Het volk spitst gretig beide ooren.
Het is een oud gebruik, wanneer een maagd,
Van een verwonnenen het leven vraagt,
Zal hij haar toebehoren.

Men neemt hem dus de boeien af,
Hem wacht een bruid in plaats van ’t graf,
Wat recht is moet geschieden.
Maar eer hun hand zijn kluisters breekt,
Weert hen de jonkman af en spreekt:
‘Ik mag niet goede lieden.’

En tot de maagd, met dankbaar hoofd:
‘Een ander heb ik trouw beloofd,
Dies moet uw gunst ik derven.
Zoo ik mijn woord aan haar niet hield,
Dan was ik eerloos als een field,
Neen! … liever wil ik sterven.’

Zij slaat de handen voor ’t gelaat,
Terwijl hij fier ter strafplaats gaat,
Daar liet hij ’t jonge leven.
‘Mijn liefde is trouw tot in den dood.’
Dat heeft in letteren vurig rood,
Zijn edel bloed geschreven.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten