
Jeugdig volkje, ras, ras, ras,
binnen Haarlems muren,
elk die brengt te pas, pas, pas,
zo wat vreemde kuren:
’t is, ’t is, ’t is vastenavondsdag,
die al de stad wel vieren mag!
Rommelt op de pot, pot, pot,
gaat in maskeraden,
speelt nu vrij de zot, zot, zot,
maakt om ’t best bravaden:
’t is, ’t is, ’t is vastenavondsdag,
die al de stad wel vieren mag!
Brengt het ijzer hier, hier, hier,
teert als grote heren,
laat de pan te vier, vier, vier,
wilt maar lustig smeren:
’t is, ’t is, ’t is vastenavondsdag,
die al de stad wel vieren mag!
Nu een schorteldoek, doek, doek,
voor de knechts te dragen,
vrijsters, gaat en zoek, zoek, zoek,
wie ’t u lust te vragen:
’t is, ’t is, ’t is vastenavondsdag,
die al de stad wel vieren mag!
Hippelt op en springt, springt, springt,
laat de snaren klinken,
en daaronder zingt, zingt, zingt,
om eens op te drinken,
tot, tot, tot afscheid voor het lest,
terwijl het spul is op zijn best!