Home / Liedjes / Vertellingen van een zeeman

Vertellingen van een zeeman

Schrijver: Jacob van Lennep
Jaar gepubliceerd: ongeveer 1850
Met dank aan Ingrid Ouwerkerk en Frits Gunning voor het insturen van de tekst

matroos

Komt bij me zitten en luister, goê liên,
dan zal ik je gaan verhalen
al wat ik heb op mijn reizen gezien,
op zeeën, bergen en dalen.

[Refrein:]
En komt je iets min gelooflijk voor,
omdat je ’t nooit vond in boeken,
dan moet je – daar dient het reizen voor –
’t maar zelve gaan onderzoeken.

Nabij de Linie was ’t stil en saai,
zodat zich een ieder verveelde.
Gelukkig kwam daar een grote haai,
die op de dwarsfluit speelde.
Een ‘Al is ons prinsje nog zo klein’,
dat deed hij heel duidlijk horen.
Hij had het geleerd van een kaperkapitein,
dien hij opslokte een jaar te voren.

[Refrein]

Eens was ik gevaren al om de Noord,
en ‘k lag onder dadelstruiken:
daar kwam mij een jan van een ijsbeer aan boord,
die wou tot ontbijt me gebruiken.
Mijn sabel was juist ongelukkig wat stomp,
maar ‘k vond een paar mosselschelpe
en ‘k hieuw hem daarmede de kop van de romp.
Men moet zich kunnen behelpen.

[Refrein]

Het beest raapte daadlijk zijn kop van de grond
en zette het hard op een lopen.
Maar ‘k liep hem na, om zijn smeer en zijn bont,
als ‘k thuis kwam, te kunnen verkopen.
Ik sloeg het monster zijn voorpoten af
en dacht: nou heb je geen handen.
Maar och, ’t liep weg in gestrekte draf,
met zijn kop al tussen zijn tanden.

[Refrein]

Eens prikten we een walvis in de IJslandse zee,
maar ’t beest ging terstond naar de kelder
En sleepte aan de kabel ons vaartuig mee.
Ik ben der geen sprookjesvertelder.
Het trok ons onder water vooruit
Wel dertig lange dagen:
En sedert kan maar – geloof mijn woord –
mijn maag geen water verdragen.

[Refrein]

We waren op Cuba gekomen.
Ik ging ik er naar de Mennistenkerk
(Ik houd m’altijd bij de vromen)
Daar stond een olifant voor de deur
van de kerk op dames te wachten.
Hij blies met zijn slurf de toren omver,
zo’n beest heeft verbazende krachten.

[Refrein]

Eens ontmoet ’k Neptunus in een schulp met zijn vrouw
en een tiental kleine goodjes.
Hij had zijn pijacker aan tegen de kou.
Ze gebruikten koffie met broodjes.
Al d’andren waren naar kooi gegaan
en ik alleen was wakker.
Ik vroeg hem “Waar haal je die broodjes vandaan?”
Wel zeid’ ie “Van de bakker”.

[Refrein]

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten