
Ik kreeg eens van mijn tantetje
een waaiertje present.
Met roze cherubijntjes,
Rococo poppedijntjes.
Met kleuren door de tijd verbleekt,
op gelig perkament.
Steekjes zwaaien,
Hooge hakjes draaien,
Pompadoertjes dansen hand aan hand,
Neigen elegant!
Tra la la la la la tra la la la la!
O! wat een schattig waaiertje,
Wat een waaiertje was dat!
Mijn tante zei: Dat waaiertje
dat heeft een diepen zin;
Want bij die pompadoertjes,
Verschuilen zich amourtjes.
En schieten met hun pijltjes
diep de jonge harten in.
Bij ’t coquetteeren
’t Waaier manouevreeren,
Wordt argloos menig wondje toegebracht,
En cupidootje lacht.
Tra la la la la la tra la la la la!
O! wat een listig waaiertje,
Wat een waaiertje is dat!
Toen heb ik met verwondering
mijn tantetje gevraagd:
Ik zou wel willen weten,
Heeft Cupido vergeten
Te schieten op mijn tante’s hart
of werd dat niet geraakt?
Tante vroolijk
Lacht en knipoogt oolijk:
Kind ik waai verkeerd zooals je ziet,
‘k Ben links tot mijn verdriet!
Tra la la la la la tra la la la la!
O! daarom trof Cupido
Het hart van tante niet!