Boer Koekoek


Boer Koekoek

Hendrik Koekoek werd op 22 mei 1912 geboren in Hollandscheveld (Dr) als zoon van een landbouwer (later pluimveehouder). Hij kwam uit een streng Hervormd gezin met zeven kinderen, waarvan hij de oudste was. Van 1918 tot 1924 ging hij naar de Christelijke lagere school in Hoogeveen. Dit is de enige opleiding die hij zou genieten. Hij volgde later alleen nog een cursus boekhouden en handelskennis en een cursus voor pluimvee-selecteur. Na zijn lagere school tijd moest hij helpen op de pluimveeboerderij van zijn vader. Later nam hij de boerderij van zijn vader over. 

Tijdens zijn militaire dienstplicht, die hij in Arnhem vervulde, maakte Hendrik kennis met een veel lossere wereld dan streng Christelijke gemeenschap van Hollandscheveld. Omdat dit hem beter beviel werkte hij in de dertiger jaren een tijdlang als losse arbeider op boerderijen in Noord Holland. 

In 1939 werd hij gemobiliseerd en gelegerd in de buurt van Wageningen. In 1940 vocht hij mee in de strijd om de Grebbeberg. Tijdens zijn mobilisatie in Wageningen ontmoette hij Theodora Geertruida (Doortje) van Zetten, waar hij op 18 september 1942 mee trouwde. Het huwelijk is kinderloos gebleven. 

In 1943 werd hij door de Duitsers gearresteerd en verbleef hij gedurende zeven maanden in gevangenschap in Scheveningen, Utrecht en Duitsland. Na te zijn vrijgelaten vestigde hij zich met zijn vrouw op de boerderij van zijn schoonvader in het Gelderse Lienden. 

Na de Tweede Wereldoorlog was hij op 1 november 1946 één van de medeoprichters van de Landelijke Vereniging voor Bedrijfsvrijheid in de Landbouw, de zogenaamde “vrije boeren”. In 1948 werd hij voorzitter van deze vereniging. Een functie die hij tot 1968 zou bekleden. De vereniging richtte zich tegen de bemoeienis van de overheid met de landbouw. 

Voor de Tweede Wereldoorlog waren er drie bonden die de belangen van de landarbeiders behartigden, St. Deusdedit, NCLB, en ANLB. Verder waren er drie centrale landbouworganisaties, KNLC, KNBTB en CBTB. De bonden en landbouworganisaties waren onderling sterk verdeeld door de verzuiling en bonden en landbouworganisaties stonden door belangenverschil lijnrecht tegenover elkaar. Na de Tweede Wereldoorlog waaide er een nieuwe wind door de Nederlandse maatschappij. Men moest gezamenlijk iets opbouwen en onderlinge tegenstellingen moesten daarvoor opzij gezet worden. Men wilde toe naar publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties waarin de belangen van zowel werknemers als werkgevers tot hun recht zouden komen. In 1954 werd het semi-overheidsorgaan het “Landbouwschap” opgericht, waaraan de Stichting voor de Landbouw (1945-1954) ten grondslag lag. In het Landbouwschap waren, naast vertegenwoordigers van de overheid, ook een aantal organisaties uit de landbouw vertegenwoordigd. De “vrije boeren” vonden echter dat het Landbouwschap de belangen van de boeren niet diende. Men vond vooral dat de boeren door het opleggen van regels in hun bedrijfsvoering gedwarsboomd werden. Deze boodschap viel vooral goed bij de kleine agrarische bedrijven die zich maar met moeite ten opzichte van de grote bedrijven konden handhaven. 

In 1956 vond Koekoek dat hij zijn boeren-idealen beter kon verwezenlijken door zich in de politiek te storten. Al van voor de Tweede Wereldoorlog was hij lid van de Christelijk Historische Unie (CHU), waarvoor hij vanaf 1952 secretaris van de kiesvereniging Bennekom was. Maar in 1956 zegde hij zijn lidmaatschap op en sloot zich aan bij een rechtse splinterbeweging de Nederlandse Oppositie Unie (NOU). Omdat deze beweging nauwelijks aanhang kreeg besloot Koekoek in 1958 om een eigen partij op te richten, de Boerenpartij. Maar de partij had niet direct succes. Bij de gemeenteraadverkiezingen van 1958 haalde de partij maar twee zetels, één in Valburg en één in Zelhem. En bij de Kamerverkiezingen in 1959 haalde de partij onvoldoende stemmen om in de kamer te komen. 

In het begin van de zestiger jaren voerden de “vrije boeren”, waar Koekoek nog steeds voorzitter van was, een harde strijd tegen het Landbouwschap. Men was het niet eens met het beleid en wilde de heffingen die door het Landbouwschap werden opgelegd niet betalen. Door de acties van de “vrije boeren” kregen Koekoek en daardoor ook zijn Boerenpartij de nodige aandacht en dat leidde ertoe dat Koekoek in juli 1962 gekozen werd als lid Provinciale Staten van Gelderland.

Maar de acties van de “vrije boeren” gingen verder. Dit leidde tot dramatische taferelen in maart 1963. Een aantal kleine boeren uit Hollandscheveld, die hadden geweigerd om de door het Landbouwschap opgelegde betalingen te voldoen, werden uit hun boerderij gezet. Hierbij kwam het tot gevechten tussen de politie en veel boze boeren. Nadat de boerderij van boer Klaas Hartman was ontruimd ging deze, ondanks bewaking, in vlammen op. De brandstichters zijn nooit gevonden. De gebeurtenis gaf een golf aan positieve publiciteit voor de “vrije boeren” en de Boerenpartij die zich vierkant achter deze kleine landbouwers hadden geschaard. Bij de verkiezingen van mei 1963 behaalde de Boerenpartij drie zetels in de Tweede Kamer. Koekoek was de lijsttrekker en werd toen fractievoorzitter. Daarmee kwam tevens een einde aan zijn lidmaatschap van de Staten Generaal van Gelderland. 

In de Tweede Kamer deed hij echter nauwelijks echt mee aan het politieke debat. Meestal klaagde hij tijdens een spreekbeurt in de Tweede Kamer alleen over collega politici die volgens hem van alles beloofden maar slechts weinig in de praktijk waarmaakten. Mede door zijn typisch Drents accent werd hij door iedereen al snel “Boer Koekoek” genoemd. Door dit accent en zijn soms droge humor werd hij echter steeds populairder in Nederland. In november 1965 ging het debat in de Tweede Kamer over het voorgenomen huwelijk van prinses Beatrix met (toen nog) de heer Claus von Amsberg. En Koekoek liet weten dat de Boerenpartij geen bezwaar had tegen dit huwelijk met Claus von Amsberg “mits hij niet bij het Landbouwschap ging werken….”. 

Doordat politici tot die tijd altijd serieuze mensen geweest waren vonden de mensen in het land hem wel een verfrissende vrolijke noot in de Tweede Kamer en dit leidde ertoe dat hij veel proteststemmen lokte van mensen die genoeg hadden van de bestaande politieke partijen. Dat leidde tot een winst van vier zetels bij de Tweede Kamer verkiezingen van 1967. Op het toppunt had de Boerenpartij dus zeven zetels in de Tweede Kamer. 

Toch ontstonden er in die tijd ook de eerste scheurtjes binnen de Boerenpartij. Partijleden vonden dat Koekoek, die naast fractieleider ook voorzitter van de partij was en die tevens de administratie van de partij voerde, teveel macht naar zich toegetrokken had. Omdat de partij slecht georganiseerd was en Koekoek daar ook geen verbeteringen in bracht kwam het soms voor dat men bij verkiezingen meer zetels kreeg dan er aan kandidaten voorhanden waren. Dan moesten er op het laatst nieuwe kandidaten benaderd worden. De partij had in de top ook lieden met een omstreden oorlogsverleden. 

In het voorjaar van 1966 behaalde de Boerenpartij nog klinkende overwinningen bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten en voor de gemeenteraden. Maar het feest werd al snel verstoord doordat in de media onthullingen werden gedaan over het oorlogsverleden van verschillende prominente leden van de Boerenpartij. Daarbij ging de meeste aandacht uit naar Ir. Hendrik Adams, lid van de Eerste Kamer. Deze bleek tijdens de Tweede Wereldoorlog lid te zijn geweest van de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij, NSNAP van Van Rappard. Bij zijn beëdiging op 20 september 1966 kreeg Adams een klap van zijn mede-Eerste Kamerlid Ir. Jan Baas van de VVD. Deze “affaire Adams” deed ook binnen de Boerenpartij de gemoederen hoog oplopen. Verschillende gemeenteraadsleden van de partij uitten openlijk hun verontrusting over de aanwezigheid van zoveel mensen met een verkeerd oorlogsverleden in de partij, maar Koekoek deed er nogal laconiek over. Een aantal verontruste leden richtten vervolgens de zogenaamde Noodraad op om de partij van deze mensen te zuiveren en een democratiseringsproces binnen de partij, die geheel en al gedomineerd werd door Koekoek, op gang te brengen. Koekoek wilde echter niet met de Noodraad samenwerken en zei dat de Noodraad er slechts op uit was om de macht in de partij te grijpen. Op 10 oktober 1966 gaf de voorzitter van de Noodraad, Shregardus, een persconferentie waarin hij meldde dat de Noodraad niet langer het bestuur van de Boerenpartij erkende. De dag daarop meldde Koekoek echter dat alle leden van de Noodraad waren geroyeerd als lid van de Boerenpartij. De geroyeerde leden startten een nieuwe partij met de naam Noodraad, maar deze behaalde bij de volgende verkiezingen onvoldoende stemmen om in de Tweede Kamer te komen. 

Koekoek beet ook in de Tweede Kamer van zich af en liet Adams niet vallen. Hij beweerde dat er in andere politieke partijen voormalige NSB-ers belangrijke functies hadden, maar kon deze bewering niet staven. Zo beschuldigde hij collega kamerlid mevrouw Van Someren van de VVD ervan dat zij deel had uitgemaakt van een nationaal-socialistische organisatie. Ze spande een kort geding tegen hem aan en de rechter verbood hem om deze beschuldiging in het openbaar te herhalen. Nadat hij het Tweede Kamerlid Zegering Hadders ervan had beschuldigd in de Tweede Wereldoorlog Engelse piloten te hebben verraden, werd door de Tweede Kamer op 12 oktober 1966 een motie van afkeuring tegen hem aangenomen (met 109 tegen 2 stemmen). 

Dit alles deed de partij van Koekoek geen goed. De partij verkeerde in een constante ruzieachtige sfeer en telkens verlieten mensen de partij. Van 1971 tot 1972 was Koekoek nog maar alleen als Tweede Kamerlid voor de Boerenpartij. In 1972 behaalde de partij nog eenmaal drie zetels bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Maar in de periode van 1977 tot 1981 was hij weer het enige Tweede Kamerlid voor de Boerenpartij. Op 10 juni 1981 verliet hij de kamer. 

In hetzelfde jaar probeerde hij nog terug te komen met de nieuw opgerichte Rechtse Volkspartij maar dat werd geen succes en hij verdween voorgoed van het politieke toneel. 

Daarna kwam hij nog een paar maal in het nieuws omdat hij bekeurd werd voor het slecht verzorgen van zijn  dieren. 

Twee weken nadat hij was getroffen door een hartaanval overleed Hendrik Koekoek op 8 februari 1987 in een ziekenhuis in Bennekom (Gld). Zijn overlijden werd niet door de Tweede Kamer herdacht. 

“Boer Koekoek” was ontegenzeggelijk een fenomeen in de Nederlandse politiek. Zijn partijprogramma was nogal bescheiden, maar hij gaf steeds de indruk dat hij voor “de kleine man” opkwam. Daardoor kreeg hij (vooral in de grote steden in het westen van het land) ook aanhang onder niet-agrariërs. Hij presenteerde zichzelf als een nuchtere boer die met zijn eigen logica appelleerde aan de onvrede die in de maatschappij leefde over het functioneren van de regering en het parlement. Zo zei hij eens in een interview: “Het is helemaal niet nodig dat in de Kamer 150 mensen zitten. (…) Nu zit je met drie man in de bank, als er minder zijn, heb je meer ruimte, zit je met twee. Het scheelt aan geld, dan kan er weer belastingverlaging komen. Ze zijn er toch nooit allemaal, die kamerleden”. 

Dankzij dit soort uitspraken was hij bij zijn achterban geleifd geliefd. Veel parlementariërs waren niet blij met dit min of meer a-politieke element in de kamer. Voor anderen in het land was hij een bron van vermaak. Hij was voor het gevoel van veel mensen vrijwel tegen iedere verandering, zonder dat hij wist waar hij over sprak. En men zei soms met het accent van Boer Koekoek: “´k weet nie wat het is, maar ik ben er teugen”.

964
Barend Biesheuvel
754
De freule

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten