De freule
Jonkvrouw Mr. Christine Wilhelmine Isabelle Wttewaall van Stoetwegen (voor haar vrienden Bob) werd geboren in Amsterdam op 1 januari 1901. Haar achternaam wordt uitgesproken als Utewaal van Stoetwegen. Ze kwam uit een christelijk orthodox milieu. Haar vader was lid van de ARP en haar moeder stemde CHU. Ze had drie broers en twee zusters.
Omdat haar vader belastinginspecteur was, verhuisde de familie naar Oostburg in Zeeuws Vlaanderen. Daar zat zij op de christelijke lagere school van 1907 tot 1909. Van 1909 tot 1913 zat ze op de christelijke meisjesschool “Instituut Bender” in Rotterdam. Na haar lagere school tijd ging ze in 1913 naar het christelijk Marnixgymnasium in Rotterdam. Deze studie moest ze afbreken. Ze was namelijk in het geheim verloofd en haar ouders waren daar tegen. De verloving werd onder druk van haar ouders verbroken en ze werd in 1919 voor een jaar naar een kostschool in Zwitserland gestuurd, het Pensionat Villa St. Martin te Vevey. Het heeft ertoe geleid dat ze nooit meer getrouwd is en dat ze vervreemdde van de Gereformeerde kerk en overging tot de Nederlandsche Hervormde Kerk. In 1920 keerde ze weer terug en ging naar het Gemeentelijk Gymnasium in Schiedam, waar ze in 1922 haar studie gymnasium-a voltooide. Van 1922 tot 1928 volgde ze de studie rechten aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Daar ontmoette ze ook prinses Juliana, waar ze mee bevriend raakte. Na haar kandidaats studeerde ze als tussendoortje nog even aan het Summerterm Quakercollege “Woodbrooke” te Selly Oak (bij Birmingham). Ze vertelde daarover eens dat ze elke week bezoek kreeg van de politie vanwege haar naam. Dat stopte pas toen de politie doorhad dat de naam met al die medeklinkers achter elkaar toch echt niet Russisch was.
Van 1928 tot 1930 was ze medewerkster Federatie van Christelijke verenigingen voor vrouwen en meisjes in Utrecht. In 1930 overlijdt plotseling haar moeder en zij neemt voor een aantal jaren de zorg voor het gezin op zich. In 1936 trad zij in dienst van de Nederlandsche Christen Vrouwenbond (NCVB). Deze functie vervulde ze tot 1945. Tijdens de bezetting was zij lid van het illegale Nederlandsch Vrouwen Comité. In 1945 werd ze agente van enkele verzekeringsmaatschappijen.
En dan begint haar politieke carrière. De leider van de Christelijk Historische Une (CHU) Tilanus vroeg haar in 1945 om zitting te nemen in het zogenaamde Noodparlement dat net na de Tweede Wereldoorlog was opgericht. Het Noodparlement was de voorlopige Tweede kamer. Ze volgde daar mevrouw Mackay-Katz op. Waarschijnlijk kende Tilanus haar nog van de tijd dat ze werkte voor de Nederlandse Christelijke Vrouwenbond. Zij nam plaats in het noodparlement op 20 november 1945. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen in 1946 werd zij in de kamer gekozen. Ze bleef kamerlid tot 8 mei 1971 en werd daarmee het langst zittende vrouwelijke kamerlid ooit. In totaal zat ze 9.302 dagen in het parlement, waarbij ze meer dan zeven jaar plaatsvervangend fractievoorzitter was van de CHU.
Ze was een zeer markante vrouw. Omdat haar naam zo moeilijk was werd ze al gauw “De Freule” genoemd. Op de vraag van een journalist of ze van hoge adel was antwoordde ze: Mijn broertje kwam eens thuis met de opmerking: “Ze zeggen op school dat ik een jonkheer ben”. Waarop mijn moeder meteen repliceerde: “Veeg jij maar liever je voeten”. Later vroegen mijn zusje en ik: “Maar zijn we het nou of niet?” Maar mijn ouders vonden het enige echt belangrijke dat we goede christenen zouden worden.
In de fractie van de CHU hield ze zich bezig met media en justitie. Grote belangstelling had ze voor het gevangeniswezen en het familierecht. En natuurlijk kwam ze op voor de positie van de vrouw.
Omdat ze al tijdens haar studie in Leiden bevriend was geraakt met prinses Juliana onderhield ze een goede en warme band met het koningshuis. Daarom werd ze wel de “Oranje Freule”genoemd. Door de kinderen van Juliana werd ze “Tante Bol”genoemd. Vlak voor verkiezingen vroeg prinses Beatrix eens aan haar hoeveel stemmen ze nodig had om in de Tweede Kamer te mogen blijven. Toen ze gezegd had dat het er ongeveer 35.000 waren verzuchtte prinses Beatrix: “Nee, die kan ik nooit bij mekaar krijgen” De huismeester, de heer Van der Flier, vertelde haar later: “Kennelijk heeft het oudste prinsesje wat opgevangen! Ze loopt namelijk het hele huis rond en zegt tegen iedereen die ze tegenkomt: “U stemt toch wel op tante Bol? Ja, en nu wordt er in de keuken gezongen: “En we hebben toch zo’n lol want we stemmen tante Bol”.
Ze zei altijd duidelijk waar het op stond en nam geen blad voor haar mond. Dat was wel in een tijd waar er nog bijna regentesk geregeerd werd. In haar maiden speech sprak ze over de politieke delinquenten die vlak na de oorlog geïnterneerd waren. Vooral de vrouwen vond zij, leefden onder erbarmelijke omstandigheden. Zij pleitte daarom voor aparte vrouwengevangenissen. In de kamer zei ze dat de beren in de dierentuin van Blijdorp er beter aan toe waren dan de vrouwen in de gevangenis aan de Noordsingel. Ze bleef voor aparte vrouwengevangenissen pleiten. In 1961 kreeg ze een sinterklaasgedicht van de toenmalige minister van justitie met de volgende zinsnede: “Lieve Freule Wttewaall, wij bewonderen allemaal, dat gij met vasthoudendheid, voor een vrouwenbajes pleit”.
Van 1947 tot 1956 was ze lid van de parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Deze commissie onderzocht het gedrag van de regeringen in de Tweede Wereldoorlog.
Haar fractie was nogal behoudend en, als het haar zo uitkwam, stemde ze mee met de Partij van de Arbeid mee, vooral op het gebied van emancipatiezaken. Dat bezorgde haar de naam de “Rode Freule”. Een aantal voorbeelden. Ze behoorde in december 1949 tot de minderheid van de CHU-fractie die voor de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië stemde. In 1955 stemden zij samen met Dhr. Krol als enigen van hun fractie vóór de motie-Tendeloo over opheffing van het arbeidsverbod voor de gehuwde ambtenares (ja, dat was in een tijd dat een vrouw gewoon ontslagen werd als ze ging trouwen !!). Ze behoorde in 1962 tot de minderheid van haar fractie die vóór een motie Andriessen stemde, waarin om verhoging van het contingent woningwetwoningen werd gevraagd. Ze stemde in 1962 met Diepenhorst, Van Gelder en De Ruiter vóór de ontwerpwet Premie kerkenbouw. In 1964 stemden zij en de heer Bos als enigen van hun fractie vóór het (onaanvaardbaar verklaarde) amendement Scheps, waardoor de Bijlmermeer bij de gemeente Amsterdam zou worden gevoegd. Ze behoorde in 1968 tot de minderheid van haar fractie die vóór een amendement Wierenga stemde waardoor de man niet langer als hoofd van een echtverbintenis werd aangemerkt. En ze behoorde in 1970 met Van der Peijl en Scholten tot de minderheid van haar fractie die tegen afschaffing van de opkomstplicht militaire dienst stemde.
Dit is gekkenwerk”. Sprak de freule na afloop van een vergadering in de jaren zestig toen de Tweede Kamer eens tot diep in de nacht door vergaderde en het KVP kamerlid Rinus Peijnenburg onwel werd. Doordat het televisieteam van Farce majeur er een liedje van maakte werden het gevleugelde woorden.