Lou Bandy (19 april 1890 – 24 juni 1959)




Lou Bandy heette in werkelijkheid Lodewijk Ferdinand Dieben (19 april 1890 – 24 juni 1959). Hij werd op 19 april 1890 geboren in Den Haag als jongste van een gezin dat bestond uit vijf kinderen, waaronder zijn oudere broer Wil (geboren 5 april 1986). Het was een arbeidersgezin en ze woonden ook in een arbeidersbuurt in Den Haag.

Na zijn lagere school tijd had hij in eerste instantie veel verschillende baantjes, zoals piccolo, huisbediende en straatzanger. In 1908 vervulde hij zijn dienstplicht bij de marine en bij de mobilisatie van 1914 werd hij weer opgeroepen voor de marine, bij de marinewerf in Amsterdam. Door zijn grappen en grollen was hij al snel populair bij zijn collega-militairen. Maar aan de militaire discipline had hij een broertje dood. Daarom werd hij in 1915 ongeschikt verklaard voor de militaire dienst. 

Hij begon daarna op te treden als conferencier en liedjeszanger. Al gauw ging hij samenwerken met zijn broer Wil en ze traden op onder de naam “The Bandy Brothers”. De naam Bandy komt van hun echte achternaam Dieben. Als je de lettergrepen omdraait krijg je Bendie en dat werd verengelst naar Bandy. Maar de karakters van de broers botsten heftig. Lou stond bekend als een moeilijk mens. En na een korte tijd gingen ze uit elkaar. Wil zette zijn carrière voort onder de naam Willy Derby en werd eveneens een gevierd artiest. Lou behield de naam Bandy en ging dus optreden als Lou Bandy. 

In het beging verliep zijn carrière niet erg succesvol. Hij trad met kleine gezelschappen op voor de gemobiliseerde militairen.

Vanaf 1919 begon Bandy grammofoonplaten op te nemen en dat bleef hij zijn hele verdere carrière doen. Zijn kansen keerden toen hij de pianiste en danseres Mathilde Eugenie Else (roepnaam Eugenie, leefde van 1890 tot 1944) Küch ontmoette. Hij trouwde met haar in 1921 en deze Duitse officiersdochter leerde deze arbeiderszoon uit Den Haag de goede omgangsvormen en leerde hem ook beschaafd Nederlands spreken. Uit het huwelijk werd een dochter geboren. Door toedoen van Eugenie kwam hij terecht in de betere theaters en zij bezorgde hem ook zijn eerste contract. Bandy stond bepaald niet bekend als monogaam, maar Eugenie vergaf hem zijn slippertjes.

De liedjes die Bandy zong waren meestal van Ferry van Delden of Rido (alias van Philip Pinkhof). Soms troggelde hij ook voor een luttel bedrag teksten af van Haagse spiritusdrinkers waar hij dan zijn eigen naam onder zette. 

In 1927 stond hij weer met zijn broer Willy Derby op het toneel. Ze hadden een eigen revue “Vergeet je me niet?”. Ze traden apart op, dus niet meer als duo. De revue was wel een groot succes in Den Haag maar in de rest van het land vond men de revue minder geslaagd.

Vanaf begin 30-tiger jaren werden er in Nederland geluidsfilms gemaakt. Lou Bandy trad in verschillende films op. De bekendste werd: “Het meisje met de blauwe hoed”. Het was een film gebaseerd op het boek “Het meisje met den blauwe hoed: roman uit het soldatenleven” van Johan Fabricius uit 1926. Het script was van Rudolph Meinert (tevens regisseur), Alex de Haas (tevens liedteksten) en Will Tuschinski (tevens producent). De muziek was van Rudolph Meinert en Max Tak. Bandy speelde in de film een dubbelrol: soldaat Toontje en zichzelf als de variété-artiest Lou Bandy. De bekendste liedjes die Bandy in de film zong zijn: “In de petoet” en “Vaste verkering is niets voor een soldaat”. Deze liedjes droegen in niet geringe mate bij aan het succes van de film. Deze liedjes werd ook door zijn broer Willy Derby op de grammofoonplaat gezet.

Van 1931 tot 1939 was Bandy verbonden aan de “Nationale Revue” van René Sleeswijk en Bob Peters. In die periode werden acht complete revueprogramma’s op het toneel gezet. En Bandy werd op den duur de grote publiekstrekker. De grappen tussen de liedjes door werden steeds belangrijker in zijn optredens. Hij improviseerde graag en wist daarmee de lachers in de zaal op zijn hand te krijgen. Daarbij schuwde hij ruw taalgebruik niet. Een mevrouw die te laat binnenkwam begroette hij met de volgende woorden: “Hé Marie, leuk dat je ook komt, Ik had je met kleren aan niet zo gauw herkend.” Het publiek vond het allemaal prachtig. Maar ook van een leuke stunt was hij niet vies. Om reclame te maken voor het programma “Vooruit met de geit” van 1936 wandelde hij met een geit door Den Haag. De revues brachten hem nationale roem en rijkdom. Hij trad op in een smetteloos wit kostuum altijd weer voorzien van zijn onafscheidelijke strohoed (waar ook zijn spiekbriefjes inzaten). En ook de liedjes sloegen aan. Wie kent niet meer het bekende: “Zoek de zon op” (1936) en “Schep vreugde in het leven” (1937). Dat waren tevens de titels van de betreffende revues.

In 1939 vertrok hij naar het pasgestarte revuegezelschap “Jong Nederland” van Louise Bouwmeester-Sandbergen. Ook hier had hij weer erg veel succes.

In 1941 nam Bandy zitting in een adviesraad voor de vakgroep Kleinkunst, die het departement voor Volksvoorlichting en Kunsten moest adviseren bij de oprichting van de Kultuurkamer. De Kultuurkamer werd een door de Duitsers ingesteld instituut. Als kunstenaar, schrijver of artiest moest men daar lid van worden om te mogen publiceren of op  te treden. Het lidmaatschap was verboden voor joden. Later in de oorlog moest een orkest zelfs beschikken over een “goedgekeurd repertoire”. Het uitvoeren van Amerikaanse muziek werd daarmee verboden. Toch stond Bandy bekend als een anti-Duitse artiest. In 1942 werd hij bijna gearresteerd voor het zingen van een nationalistisch liedje en in 1943 werd hij gedetineerd in het gijzelaarskamp in Haaren (NB). Hij stortte geestelijk in en deed een zelfmoordpoging, waarna hij voor korte tijd opgenomen werd in een psychiatrische inrichting. Na zijn ontslag uit de psychiatrische inrichting werd hij vrijgelaten maar hij kreeg een verbod om op te treden. Door middel van een onderdanige brief aan de bezetter wist hij dit verbod ongedaan te maken. Maar al snel werd hij door zijn anti-Duitse uitspraken op het toneel op bevel van de Duitsers uitgeschreven bij de Kultuurkamer. Daardoor kon hij niet langer in het openbaar optreden. Het enige dat hij kon doen is optreden in besloten voorstellingen.

Beging februari 1944 overleed zijn vrouw Eugenie die al geruime tijd ziek was. Hij bleef alleen met zijn toen 16-jarige dochter Louise achter in zijn huis in Doorn waar hij sinds 1942 woonde. 

Na de oorlog was het met de carrière van Bandy zo’n beetje over. Bij zijn eerste optreden na de Tweede Wereldoorlog in 1945 ontstond een rel. De Binnenlandse Strijdkrachten wilden hem, naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij het oprichten van de Kultuurkamer en de brief die hij aan de Duitsers geschreven had om weer te mogen optreden, arresteren omdat hij met de vijand geheuld zou hebben. Vanaf het toneel riep Bandy theatraal: “Als ik iets misdaan heb, stenig mij dan!.” Het publiek applaudisseerde en de Binnenlandse Strijdkrachten vertrokken weer. De officier van de Binnenlandse Strijdkrachten verontschuldigende zich later schriftelijk voor dit voorval. 

Maar Bandy was een dagje ouder geworden en zijn stem was wat achteruit gegaan. Hij kreeg geen hoofdrollen meer in de revues en moest daarom de kost verdienen met kleinere optredens. Nog eenmaal trad hij in 1947 op in de revue “Den Haag op stelten”, met onder andere Heintje Davids. Daarna trad hij alleen nog op in variétévoorstellingen, voorprogramma’s in de bioscoop en met verschillende kleine ensembles. In de vijftiger jaren was hij op de radio nog wel vaste gast in “De Bonte Dinsdagavondtrein” van de AVRO.

Dat hij graag jonge meisjes aan de haak sloeg was een publiek geheim. Al tijdens zijn huwelijk had hij verschillende malen een verhouding met jonge vrouwen. Dat ging natuurlijk zeker door na de dood van zijn vrouw Eugenie. Het ging hem het meest om het “veroveren” van jonge meisjes met de bedoeling dat ze dan met bewondering naar hem opkeken. Hoewel Bandy de naam had zuinig te zijn, spendeerde hij veel geld aan zijn vriendinnen. Het leidde nog tot twee kortstondige huwelijken. Op 27 juli 1948 trouwde hij op zijn 58-ste jaar met de toen 23-jarige Clasina (roepnaam Sinia, die leefde van 1925 tot 1975) Franke. Het huwelijk bleef kinderloos. Dit huwelijk hield slechts enkele maanden stand. Al op 9 maart 1949 werd de echtscheiding uitgesproken. 

In 1950 ontmoette Bandy de 17-jarige Carla Jacoba (roepnaam Coba, die leefde van 1933 tot 1976) van den Hurk. Zij was een meisje van eenvoudige komaf en ze wilde aan het toneel. Bandy haalde haar in huis om haar op te leiden. Dit leidde echter op den duur tot meer dan een normale leermeester/leerling verhouding. En op 15 augustus 1952 trouwde de 62-jarige Bandy met dit meisje van toen 19 jaar. Bandy kocht het hotel “Lion d’Or” in Haarlem. Zij traden daar op met en nog andere artiesten. Dit werd echter geen succes en in 1958 werd het hotel weer verkocht en gingen Bandy en Carla op een flat in Zandvoort wonen. Bandy had nooit een volwassen verhouding met een vrouw kunnen onderhouden. De verhouding met Carla was er een als van Professor Higgins met Eliza Doolittle uit My Fair Lady. Toen Carla steeds volwassener en onafhankelijker van hem werd kon Bandy daar niet mee omgaan. Het leidde tot steeds meer ruzies en op 16 april 1958  (drie dagen voordat Bandy 68 jaar werd) scheidden ze. Bandy die zich door haar verlaten en eenzaam voelde werd ging er geestelijk aan onderdoor en werd een tijd lang opgenomen in de psychiatrische Valeriuskliniek in Amsterdam. Op 24 juni 1959 pleegde hij in Zandvoort zelfmoord. Hij is 69 jaar oud geworden.

Zijn bekendste liedjes zijn: “Het graf van den onbekenden soldaat, “Zwervers Kerstnacht” en “Overschotje”, “Zoek de zon op” *), “Schep vreugde in ’t leven” *), “Al in de petoet”, “Vaste verkering is niets voor een soldaat” *), “Louise zit niet op je nagels te bijten” *) en “Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan”. 

*) De teksten van deze liedjes vindt u bij de rubriek Liedjes onder de kop “Liedjes uit (groot)moeders tijd.

Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan  

Er was in ’t militaire kamp 

Een grote consternatie 

Niet meer of minder dan een ramp 

Bedreigde onze natie 

De erwtensoep was zwaar mislukt 

En iedereen vroeg bedrukt 

  

Refrein: 

Wie ! Wie ! Wie ! 

Wie ! Wie ! Wie ! 

Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan 

Wie heeft dat gedaan 

Wie heeft dat gedaan 

De hele compagnie die heeft het eten laten staan 

Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan

  

De korporaal zei: Eerst proef ik 

‘k Geloof dat jullie dazen 

Hij kreeg de hik en liet van schrik 

Gauw voor de dokter blazen 

Tot de sergeant kwam van de week 

Die vroeg als krijt zo bleek 

  

Refrein

  

En de sergeant-majoor was kwaad 

Hij liep rood aan van woede

Zijn snor stond stijf als prikkeldraad 

Het sein: Weest op uw hoede 

Hij knarste eerst een tandenknars 

En bulderde toen bars 

  

Refrein

  

De luitenant, geaffecteerd 

Zei: Wie maakt hier nu mopjes 

Ik heb de soep geïnspecteerd 

Ze smaakt naar Haagse Hopjes 

Geeft acht… rechts richten… kom nu lui 

Wie tapte deze ui

  

Refrein

  

De kapitein, die plots gewekt 

Door deze soep-affaire 

Een nieuwe krachtterm had ontdekt 

Gaf daarvan de première 

Knots knald’rement ! zo riep hij luid 

Wie haalt hier zoiets uit

  

Refrein

  

Tenslotte kwam de kolonel 

Correct en afgemeten 

Zei: Strafmarcheren, ’t hele stel 

Ik ga in ’t Zwaantje eten 

En sjokkende de heide door 

Zong de compie in koor 

  

Refrein

40
Leon de Winter (24...
19
Margriet de Moor (21...

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten