Mary Dresselhuys (22 januari 1907 – 19 mei 2004)


Mary Dresselhuys is in Tiel geboren op 22 januari 1907 als Marie Johanna Dresselhuijs. Ze was de dochter van een tabaksmagnaat. Tijdens haar studie aan het Gymnasium speelde ze haar eerste rollen in het schooltoneel. De vakanties bracht ze veelal door bij haar grootmoeder in Den Haag om daar toneelvoorstellingen te kunnen bezoeken. Tussen haar 14-de en haar 19-de jaar bezocht ze wel zo’n 200 stukken. Toen ze vijftien jaar oud was zag ze Louis Bouwmeester spelen in de Haagse dierentuin. Het was zijn laatste voorstelling want kort daarop overleed hij. Door een hevige plensbui kwamen de bezoekers van de dierentuin naar binnen om daar te schuilen. Zij zag dat de acteurs aan het schmieren waren en had zij het gevoel dat ze daar bij wilde horen.

Deze plannen vertelde ze aan haar ouders. Die waren het er absoluut niet mee eens en stuurden haar, na haar eindexamen, naar een Engelse kostschool in de hoop de ze van haar plannen zou afzien. Maar na een half jaar, ze was toen 19 jaar oud, deed ze stiekem toelatingsexamen voor de toneelschool in Amsterdam en ze werd aangenomen. Haar ouders waren het absoluut niet eens met haar keus voor het theater dat leidde tot een breuk met vooral haar vader. Die breuk werd pas geheeld toen haar oudste dochter werd geboren.

Na haar eindexamen van de Toneelschool in 1929 speelde ze in de Haagse Schouwburg onder Cor van der Lugt Melsert als figurant in “Julius Caesar” van Shakespeare. Haar latere echtgenoot, Joan Remmelts, speelde de rol van de dienaar Brutus. Mary was deel van het gepeupel. Ze speelde in een veel te groot vuurrood kledingstuk dat de andere figuranten als enige in de klerenmand hadden laten liggen. In haar mémoires “Zonder souffleur” vertelt ze: “Maandagmorgen hingen alle kranten aan het bord geprikt in de schouwburg. “Je hebt pers” riep Eline Pisuisse … Ik kende die uitdrukking nog niet. Na zenuwachtig zoeken lazen we: “Er was onder het volk een jongedame in een vuurrood hemd. Met groot enthousiasme en een stem als een klok juichte ze vele malen: “Heil Caesar ! “. We zullen nog wel van haar horen’.”

En dat klopte want er zouden nog meer dan 150 rollen volgen. 

Haar echte debuut had ze eveneens in 1929 met haar rol als het tuinmansdochtertje Magduschka in “Men trouwt geen meisje zonder geld” bij het Rotterdams Hofstadtoneel. In datzelfde jaar trouwde ze met de acteur Joan Remmelts. In 1931 vertrok ze naar Centraal Tooneel in Amsterdam. Daar ontmoette ze haar tweede man Cees Laseur. In 1933 scheidde Dresselhuys van Joan Remmelts en in 1934 trouwde ze met Cees Laseur. Met hem kreeg ze twee dochters, de latere actrices Merel en Petra. Ze bleef bij het Centraal Toneel tot 1945. Het gezelschap speelde voornamelijk blijspelen en cabaretprogramma’s. In die periode maakte ze ’s zomers uitstapjes naar het cabaret van Cor Ruys. In 1945 vertrok ze naar het Residentie Toneel, waar ze tot 1947 bleef spelen. En in 1946 scheidde ze van Cees Laseur. 

Ze speelde achtereenvolgend bij de volgende gezelschappen Comedia van 1945 tot 1950,de Haagse Comedie van1948 tot 1949, het Gezelschap Guus Oster van 1949 tot 1950, de Nederlandse Comedie van 1950 tot 1963 en van 1966 tot 1968, Ensemble van 1963 tot 1966, Centrum van 1967 tot 1968 en het Publiekstheater van 1975 tot 1976.

In 1956 trouwt ze met de KLM piloot en schrijver Adriaan Viruly. Daarvoor hadden ze al vijf jaar samengewoond en dat was begin vijftiger jaren wel bijzonder. 

Hoewel ze veel verschillende rollen gespeeld heeft is ze toch het meest bekend als de “koningin van het blijspel”. In de zestiger jaren was volgens de toneelvernieuwers Mary Dresselhuys, zoals veel andere gerenommeerde acteurs, een fenomeen dat haar langste tijd wel gehad had. Bovendien trad ze op in het niet gesubsidieerde toneel, de zogenaamde “vrije producties” waar deze toneelvernieuwers (denk aan de “actie tomaat” waarbij acteurs met tomaten bekogeld werden op het toneel) hun neus voor ophaalden. Maar deze vernieuwers kregen ongelijk. Het publiek bleef komen naar deze vrije producties. Met haar ietwat geaffecteerde manier van spreken en haar strak over haar tanden getrokken bovenlip was haar naam op de affiche van een stuk goed om volle zalen te trekken. De vrije producties waar ze in speelde hadden de laatste twintig jaar veelal Joop van de Ende als producent. Hem noemde ze “een parel voor mij, gewoon de zoon die ik nooit heb gehad”. 

Volgens haar is de komedie een in Nederland onderschat genre. “Het moet hier altijd serieus en zwaar zijn. Daarom is tragedie hier waardevoller dan komedie” zei ze in 1987 in een interview. Met kluchten had ze echter ook weinig. Een blijspel was volgens haar pas de moeite waard “als het ook iets laat zien van de achterkant van de rol en dus een serieuze ondertoon heeft”. 

In haar leven heeft ze verschillende onderscheidingen ontvangen. In 1957 werd ze benoemd tot Ridder in de orde van Oranje Nassau, in 1958 kreeg ze de Zilveren Bouwmeesterpenning voor haar rol in “Wie is Janus”, in 1977 ontving ze de Zilveren Penning van de stad Amsterdam uit en in 1982 kreeg ze de Johan Kaartprijs.

Maar pas in 1978 ontving ze als 71-jarige, de in de toneelwereld zeer prestigieuze Theo d’Or. Toen deze prijs werd uitgereikt zorgde ze nog voor de nodige opschudding. Ze had een marsepeinen kopie van de Theo d’Or laten maken. Bij de uitreiking brak ze deze in tweeën en gaf de helft aan haar tegenspeler  Ko van Dijk. Veel van de aanwezigen schrokken omdat ze dachten dat ze de echte Theo d’Or in tweeën gebroken had. 

Omdat ze heel lang vitaal was bleef ze tot zeer hoge leeftijd optreden. Ze was bovendien oprecht van mening dat ze haar publiek niet in de steek mocht laten. Van een afscheidstournee wilde ze al helemaal niets weten. In 1986 overleed haar echtgenoot Adriaan Viruly en overwoog ze om te stoppen met optredens. Maar haar vrienden en familie overtuigden haar om dat niet te doen. In 1987, ze was toen al 80 jaar, schreef Paul Haenen in opdracht van haar en haar dochter Petra Laseur het tragikomische stuk  “Een bijzonder prettig vergezicht”. Daarin trad ze samen met haar dochter op. In 1997, toen ze al 90 jaar was, trad ze samen met Paul Haenen nog een paar avonden op. Haenen was de “aangever” bij een terugblik op haar loopbaan. 

Mary Dresselhuys speelde ook nog een rol in een paar films, zoals “Dorp aan de rivier” uit 1958 van Fonds Rademakers (met o.a. Max Croiset), “Eline Vere” uit 1991 van Harry Kumel (met o.a. Marianne Basler) en “Vroeger kon je lachen” uit 1983 van Bert Haanstra (met o.a. Rijk de Gooyer en Simon Carmiggelt). 

Veel van de stukken, een stuk of 20, waarin Mary een rol speelde werden vertoond op de televisie. En op 27 maart 1998, op 91-jarige leeftijd, speelde ze nog een rol in de televisieserie Baantjer in de aflevering getiteld “De Cock en de moord op de heks”. 

Mary Dresselhuys schreef ook nog een paar boeken, zoals “Zonder souffleur” een verhalenbundel waarin haar ervaringen op het toneel een grote rol spelen en “Jons”. Jons was de bijnaam die Mary aan haar man AdriaanViruly gegeven had. Ze schreef het boek na zijn dood. Het geeft een ontroerend beeld van twee mensen die samen ouder worden en die ondanks de strubbelingen in hun huwelijk altijd weer tot de conclusie komen dat ze elkaar nooit zouden verlaten. 

De laatste zeven jaar van haar leven trad ze niet meer op. Wel bezocht ze nog premières, waarbij ze dan op de eerste rij zat.

Om haar te eren voor haar werk stelde Joop van den Ende de “Mary Dresselhuys prijs” in. Op 5 september 1992, dezelfde dag dat ze van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) de Oeuvre Prijs kreeg, werd de prijs aan haar aangeboden. Voor de prijs werd de Stichting Mary Dresselhuys” opgericht en een jury geformeerd die iedere twee jaar deze prijs uitreikt. 

Op 19 maart 2004 reikte ze nog persoonlijk de naar haar genoemde prijs uit aan de acteur Jacob Derwig en een maand later op 19 mei 2004 overleed ze in Amsterdam in haar slaap. 

Bij een interview aan De Telegraaf in 1996 zei ze: “Wat een acteur kan, of kon, is na zijn dood helemaal weg. Nog even blijf je hangen in de herinnering van de mensen die je gezien hebben. Zijn die ook dood, dan ben je voorgoed vergeten. Onze kunst verglijdt zo verschrikkelijk. Het enige dat telt is: kun jij nu, vanavond, de zaal in je handpalmen krijgen. Als dat lukt, is dat toch zo’n heerlijk gevoel. Nog steeds. Heerlijk gewoon”.

238
Martine Bijl (19 maart...
344
Mata Hari (7 augustus...

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten