de melodie van offers der zee

Jan Van Der Zee - 11-04-2015



Misschien is dit schip wel in de buurt van Terschelling vergaan. Ik vond het in het schrift van Jascoba D.Bos en ben op zoek naar de melodie.

Bij het vergaan de urk 321: offers der zee

1 Kom Hendrik berg het zeil,
Er is noodweer aan de lucht,
Wij zullen spoedig strandswaarts gaan,
`k Ben voor gevaar beducht.

2 Het zeil zinkt klapperend naan beneên,
De zee staat woest en hol,
De baren rollen schuimend aan,
En tuimelen als dol.

3 Zie, sneller klieft de ranke boot,
Hier bruischen, zidend vocht;
God, Hendrik hadden wij de kust,
Dat’k veilig landen mocht.

4 Ijmuiden kusten naderen reeds,
De pier is al in`t zicht,
Ach, zoo de botter maar niet eer,
Door wind en golven zwicht.

5 Hoor hoe de wind giert door het wand,
Haast kantelt onze schuit,
Komt op de knieen kameraad,
De zee brult om haar buit.

6 Alweer een ruk, alweer een stoot,
God help ons, wij vergaan,
Een rukwind sloeg het vaartuig om,
En spoedig is`t gedaan.

7 Daar wenkt nog boven`t spattend schuim,
Een arm om lijfsbehoud,
Te laat, geen hulp kan men biên,
De zee is al te stout.

8 En Hendriks moeder wacht zoo bang,
In droefheid,`t hart gesmoord,
`t Is of zij boven`t windgehuil,
De stem van Hendrik hoort.

9 Haar zoon, die voor de arme weeuw,
Het brood verdiende op zee,
Die wreede, die haar wederhelft,
Sleurde in haar diepte mee.

10 Daar komt de tijding, o wat pijn,
Voelt`t lijdend moederhart,
Uw Hendrik, hij stierf ook op zee,
O, nooit te troosten smart.
11 Zijn oog, zoo liefdevol en trouw,
Zal nooit meer moeder zien,
En`t zuurverdiende geld kan hij,
Nooit meer aan moeder biên.

12 Wie zal nu mijn verzorger zijn,
Roept zij vol angst en schrik,
Maar d’ Alverzorger antwoordt nu;
“Ik ben uw trooster, Ik”.

13 “Mijn hand zal u, o droeve vrouw.
Geleiden, zachtkens aan,
Ik baande u deez’ lijdensweg,
Ik help u ook te gaan”.

14 “Ik zal der weezen vader zijn,
En u tot steun en staf,
Wend u tot mij, die weder nam,
De panden, die`k eens gaf”.

15 “Wat kost je bot, wat kost je schol” ?
“Zes cent per pond jufrouw”,
“Zoo duur ! komaan, kan`t minder niet,
Zoo duur ! hoe heb ik het nouw.

16 “Is dat te duur, ze kost veel meer,
Soms hartebloed of traan,
Ook menschenlevens, meer dan goud,
Van visschers, die vergaan.

17 Zij kost`t onnoozel kindertal,
Den vader, goed en trouw,
Zij kost de winner van het brood,
Der arme visschersvrouw.

18 Hun tranen wekken`t licht niet meer,
In `t hun zoo dierbaar oog,
En smeekend staren zij daarheen,
Naar den Vader van omhoog.








Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *




We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten