Mijn moeder zong dit liedje vroeger voor
ons. Weet helaas niet de hele tekst meer. Wie,o wie weet dat wel?
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
Heel toevallig zoekt mijn tante van 93 ook dit liedje. Ze vond het altijd zo mooi.
Deze tekst kan zij zich herinneren:
Midden in de kamer,
een tobbe met water,
een bundeltje kleren ernaast op de grond.
Onder aanhoudend gestoei en geschater,
plast kleine man in zijn vijvertje rond.
Moeder wil wassen,
jantje wil spelen,
wassen en spelen gaat niet tegelijk.
Plassende rakker,
het helpt je geen sier,
plassende rakker, je bent om te stelen, als je zo glimt van ondeugendheid.
De arm om haar hals wil moeder nu zoenen,
het natte gezichtje rust warm aan haar wang.
Moesje niet boenen, fluistert hij zachtjes,
van boenen is ik bang.
Het helpt niet te vlijen,
je moet er aan geloven,
moeder weet wat t beste voor je is.
Moeder die boent hem van onder tot boven,
tot hij zo blank als een engeltje is.
Weet je dat ik precies hetzelfde wil!
Midden in de kamer een tobbe met water, een bundeltje kleren ernaast op de grond. Onder luid gestoei en gesnater plast kleine man in zijn vijvertje rond.
He moeder, niet boenen, van boenen ben ik bang…
Maar moeder die poetst hem van onder tot boven tot hij zo blank als een engeltje is
Er hoort iets tussen maar ik weet niet meer wat.
Een leuk liedje maar niet wat ik zoek. Het bewuste liedje begint zo:
Midden in de kamer een tobbe met water, een bundeltje kleren ernaast op de grond. Onder aanhoudend gestoei en geschater plast kleine Jan in zijn vijvertje rond. Moeder wil wassen, Jantje wil spelen, wassen en spelen gaat niet tegelijk…………. je bent om te stelen als je zo glimt van ondeugendigheid………….
Rein Jantje.
In Moeders groote tobbe
Vol water, hel en rein,
Zit Jantje zich te wasschen,
Te plonsen en te plassen,
Zoo prettig als ’t kan zijn.
Zijn Moeder zeept hem ’t hoofdje
En borst en armpjes in;
En met het frissche water
Wascht zich de kleine snater,
Recht jolig naar zijn zin.
Zoo komt ons Jantje glimmend
En blozend uit het nat;
En op zijn frissche kaakje
Zoent Moe haar lieve snaakje
Voor dat gezegend bad.
En helderreine kleedjes
Krijgt lieve Jantje aan.
Wat heeft dit prettig schrobben
In Moeders groote tobbe
Ons ventje goed gedaan!