O krinklende winklende waterding
Met ’t zwarte kabotseken aan
Wat zien ik toch geren uw kopke flink
Al schrijvende op ’t waterke gaan
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel
Al zie ik nog arrem nog been
Gij wend en gij weet uwe weg zo wel
Al zie ik u geen ogen geen een
Wat waart of wat zijt of wat zult ge zijn
Verklaar het en zeg het mij,toe
Wat zijt gij toch blinkende knopke fijn
Dat nimmer van ’t schrijven zijt moe
Gij loopt over ’t spiegelend water klaar
En ’t water niet meer en veroert
Dan of het een gladdige windje waai
Dat stille over ’t waterke voert
O schrijverkens, schrijverkens zeg mij dan
Met twintige zijt gij en meer
Er is er geen een, die ’t mij zeggen kan
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft en ’ten staat in het water niet
Gij schrijft en ’t is uit en ’t is weg
Geen christen en weet er wat dat bediedt
Och schrijverke, zeg het mij zeg!
Zijn ’t visselkes daar, daar ge van schrijven moet?
Zijn’kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ’t keikes of bladjes of blomkes zoet
Of ’t water, waarop ge nu drijft?
Zijn ’t vogelkes kwietlende klachtgepiep
Of is het ’t blauwe gewelf
Dat onder en boven zo diep u blinkt zo diep
Of zijt gij het schrijverke zelf?
En ’t klinkend winklende waterding
Met ’t zwarte kapoteken aan
Het stelde en het rechte zijn oorkes flink
En ’t bleef zo een stondeke staan
Wij schrijven; zo sprak het, al krinklen af
Hetgeen onze meester weleer,
Ons maken en lerend, te schrijven gaf
Een lesse, niet min nochte meer
Wij schrijven en kunt gij die lesse toch
Niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven, en schrijven nog
De heilige namen van God
vriendelijk bedankt voor de moeite
grtjs
Het Schrijverke
O krinklende winklende waterding
Met ’t zwarte kabotseken aan
Wat zien ik toch geren uw kopke flink
Al schrijvende op ’t waterke gaan
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel
Al zie ik nog arrem nog been
Gij wend en gij weet uwe weg zo wel
Al zie ik u geen ogen geen een
Wat waart of wat zijt of wat zult ge zijn
Verklaar het en zeg het mij,toe
Wat zijt gij toch blinkende knopke fijn
Dat nimmer van ’t schrijven zijt moe
Gij loopt over ’t spiegelend water klaar
En ’t water niet meer en veroert
Dan of het een gladdige windje waai
Dat stille over ’t waterke voert
O schrijverkens, schrijverkens zeg mij dan
Met twintige zijt gij en meer
Er is er geen een, die ’t mij zeggen kan
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft en ’ten staat in het water niet
Gij schrijft en ’t is uit en ’t is weg
Geen christen en weet er wat dat bediedt
Och schrijverke, zeg het mij zeg!
Zijn ’t visselkes daar, daar ge van schrijven moet?
Zijn’kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ’t keikes of bladjes of blomkes zoet
Of ’t water, waarop ge nu drijft?
Zijn ’t vogelkes kwietlende klachtgepiep
Of is het ’t blauwe gewelf
Dat onder en boven zo diep u blinkt zo diep
Of zijt gij het schrijverke zelf?
En ’t klinkend winklende waterding
Met ’t zwarte kapoteken aan
Het stelde en het rechte zijn oorkes flink
En ’t bleef zo een stondeke staan
Wij schrijven; zo sprak het, al krinklen af
Hetgeen onze meester weleer,
Ons maken en lerend, te schrijven gaf
Een lesse, niet min nochte meer
Wij schrijven en kunt gij die lesse toch
Niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven, en schrijven nog
De heilige namen van God
O krinkelende winkelende waterding
Kamiel dit gedicht het ‘Schrijverke’: is van Guido Gezelle uit 1857 in romantische stijl
Het is op SeniorPlaza te vinden: https://seniorplaza.nl/gedichten/het-schrijverke/