Auteur tekst: | ? |
Type: | voordracht |
zou graag een leuke voordracht willen om op 5 januari op de bonte avond voor het koor te vertellen.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
De Zeereis voorgedragen afgelopen donderdag en was een groot suc6. Nog heel erg bedankt en als jullie weer iets leuks hebben houd ik me aanbevolen.
vr gr
aaa de tweede van de kapitein vind ik enig, die ga ik doen. Heel erg bedankt
gr
nog een stukje:
Elke keer als het woord ‘kapitein’, ‘stuurlui’, enz genoemd worden moeten de betreffende personen opstaan, eenmaal ronddraaien en daarna weer gaan zitten op de stoel en stoel van tafel schuiven.
Medewerkenden:
1 kapitein
2 stuurlui
2 stookers
1 binnenmeisje
passagiers
Zeereis
Op een mooie zomermorgen vertrok het stoomschip voor een lange zeereis.
De kapitein stond op de brug, de stuurlui in de kajuit en de stokers in het ruim, terwijl de passagiers een beetje luierden in fijne lage dekstoelen. Het binnenmeisje was reeds druk in de weer. Toen het schip het nauwe kanaal uit was, liet de kapitein, de stuurlui het roer omgooien. En de stokers er nog een schepje kolen bij doen. De kapitein was een aardige man; en iedereen de stuurlui, de stokers en ook de passagiers konden goed met hem opschieten, maar ja daarom was hij ook kapitein.
Na enkele mooie dagen aan boord stak plotseling een sterke wind op en de zee werd zeer onrustig. De passagiers werden angstig, de stokers stookte wat ze konden om tijdig een veilige haven te bereiken, en de stuurlui deden hun uiterste best om de koers te houden. De kapitein probeerde iedereen op zijn gemak te houden maar het weer werd hoe langer hou slechter, de golven hoe langer hoe hoger en een zwaar noodweer kwam opzetten.
Het binnenmeisje liep van angst te beven, en de passagiers begonnen te roepen om de kapitein. Kapitein, kapitein, wat moeten we doen, wanneer komen we aan? Kapitein, kapitein, waar is de haven?
Kapitein, kapitein, wanneer wordt het goed weer? en meer van die idiote vragen.
Deze bleef echter rustig, en gaf de passagiers toen antwoord dat ze kalm moesten blijven. Plotseling kwam een der stokers naar boven gerend met de mededeling voor de kapitein, dat er brand uitgebroken was. Deze gaf de stuurlui bevel mee te gaan helpen met blussen.
Doch na enkele minuten kwamen dikke rookwolken het dek op. Het binnenmeisje riep van schrik niet ‘moeder’ maar ‘Kapitein, kapitein’
En alle passagiers riepen allemaal door elkaar Kapitein, kapitein, kapitein, kapitein.
De reddingsboten werden in gereedheid gebracht want de brand was niet meer te blussen. De stokers die inmiddels naar boven zijn gekomen, evenals de stuurlui helpen de passagiers die nog steeds ‘kapitein, kapitein’ roepen in de boten. Het kapitein geroep is niet van de lucht en nogmaals klinkt uit alle monden ‘kapitein, kapitein’.
Totdat de laatste passagiers in de boten zijn gestapt, blijft deze echter op zijn post. Wat een kapitein is een kapitein en een kapitein waardig. Wanneer het schip reeds half gezonken is verlaat ook hij de schuit.
En de passagiers, het binnenmeisje, de stokers en de stuurlui roepen als uit een mond
DANK U WEL KAPITEIN
Linda dit heb ik zelf ook al een keertje gedaan bij het koor:
Cafe het biertje
in een klein dorpje, niet ver hier vandaan was een gezellig dorpscafe genaamd het biertje. De kastelijn organiseerde iedere avond wel iets.
De voorzitter van de voetbalclub kwam ook dikwijls een biertje drinken, want het voetbalterrein lag achter het cafe het biertje.
De trainer van de voetbalclub kwam na de wedstrijd ook altijd even binnenom een biertje te drinken en heel de club volgde want die lusten ook wel een biertje want die hadden dorst. De kastelijn had het ineens wel druk want als tafel een voorzien was van een biertje kwam tafel twee aan de beurt, en zo moesten de kastelijn en de kelner en het dienstmeisje hard werken om de club van biertjes te voorzien. Het dienstmeisje moest ook zorgen dat de tafeltjes netjes bleven Als de kastelijn en de kelner het te druk hadden omdat ze ook wel eens wat wilde buurten moest het dienstmeisje harder werken. De kastelijn maakte graag een praatje met de voorzitter van de voetbalclub. De trainer vond dat de voetballers goed gevoetbald hadden, en daarom kregen ze van de trainer een biertje aangeboden, en moest de kastelijn en de kelner en het dienstmeisje weer vlug aan het werk.
De voorzitter van de club wou ook niet achterblijven en trakteerde op een biertje met het gevolg dat de kelner de kastelijn en het dienstmeisje weer aan de slag moesten.
De voorzitter tapte de ene mop na de andere en de trainer zei dan weet ik er ook nog wel een paar, toen hij klaar was moesten de cafebezoekers zo hard lachen dat er glaasjes bier omvielen, en het bier dat omgevallen was kun je niet meer opdrinken. Het dienstmeisje moest weer aan de slag om alles schoon te maken.
De voorzitter en de trainer waren zo goed in de stemming, dat de voorzitter en de trainer samen in koor riepen
Breng hier nog voor iedereen een biertje waarop de kastelijn de kelner en het dienstmeisje weer wat te doen hadden. Heel den avond in cafe het biertje waar het gezellig was de voorzitter en de trainer bestelde een portie bitterballen voor de voetballers, die nog in het cafe het biertje waren, dus het dienstmeisje weer aan het bakken en aan het ronddelen. Maar een schaaltje was zo op en moest het dienstmeisje nog een tweede en een derde schaal bakken, en de kastelijn tapte weer biertjes en de kastelijn bracht ze weer rond want na de bitterballen had iedereen weer dorst. Nou zei de kastelijn nou krijg je van mij ook een biertje voor de gezelligheid, want we gaan nog niet naar huis.
Maar sommige cafebezoekers hadden al te veel biertjes op want het gesaowel was niet meer om aan te horen, maar het bleef wel gezellig in het cafe het biertje. Maar de klok ging al naar richting twee uur.
De kastelijn hoopte mar dat ze dan naar huis zouden gaan, want langer als twee uur mocht het cafe het biertje niet open blijven, en de kelner en de kastelijn en het dienstmeisje waren moe van het werken.
Nou zei de voorzitter en de trainer nog een biertje om het af te leren en dan gaan we naar huis. De kastelijn weer aan het tappen en de kelner en het dienstmeisje bracht alle biertjes weer rond. Maar toen het twee uur geweest was vertrokken ze allemaal vanuit het cafe het biertje en ging de deur op slot van het biertje maar de kastelijn en de kelner en het dienstmeisje moesten heel het cafe het biertje nog helemaal schoonmaken. Want morgen is er weer een nieuwe dag, en dan staan de kastelijn de kelner en het dienstmeisje weer klaar voor nieuwe bezoekers om voor hen dan ook weer biertjes te tappen, want cafe het biertje is een gezellig cafe en dat moet zo blijven.
Personen kastelijn kelner dienstmeisje voorzitter trainer voetballers cafebezoekers
Men zet 10 stoelen 2 rijtjes van 5, tegenover elkaar iedere keer als de namen genoemd worden moeten die personen een rondje rond de stoelen maken de personen moeten op de stoelen gaan zitten
Men kan ook de pers laten staan en een buiging maken als ze genoemd worden.
alle 2 heel schoon maar het voorlezen in het dialect oftewel westfries gaat mij niet zo goed af dus als je iets hebt gewoon Nederlands hou ik me nog steeds aanbevolen
djw
hier nog een mooi stukje
De ark van Noach
Toen de wereld al een tedje was geborre
Begon ’t vrouwvolk hoe langer hoe schonder te worre
’t Was in den têêd, da ;t mensdom begos te vermere
En nog hil familiaer omging mee de engel des Heere
Nou is zonnen engel ok mar ’n geschaope ding
En ’t gebeurde soms dat ie mee de mensheid de kermis op ging
Was da nou nen enkele keer gebeurd. ala bonheur
Mar ’t kwaam. Pedomme, host alle daogen veur
En as ge ’t nie geleuft, dan moete ’t mar laote
Mar al da gescharrel liep op ’t lest in de gaoten
’t geduld van de Heer was dan ok werkelijk op
kaot liep ie weg mee zunnen hoed schuin op zunne kop
Ge konnet aon ‘m zien, hij waar iets van plan
Nao Noach ging ie,de koninklijke scheepstimmerman
Noach zeetie ge moet mar nie verschiete
Mar vezuipe doe ik ze allemaol de deugeniete
Ik heb niks tegen jou of tegen oe vrouw of oe meid
Ge gaot goed nao de kerk en ge vast op têêd
Mar die overspeulers en die overspeulerinne
Die zen pedomme, veur de renger nog nie binne
Hoelang denkte te werken op ’n houtere scheut
Rontelom dicht en mee ’n kleen achtereut
Driehonderd el laang en veftig el brêêd,vur de mierlemoppe
Want van al da leeft zal de ‘r twee in moette stoppe
Gij en oe wijf en alle dieren groot en kleên
Gelukkig mar zee Noach. det nie allemaol olliefanten zêên
Mar ’t ja Heer ok al is ’t wel aorrig
Werke doe ik hard en in honderd jaor ist aorig
Zo gezeed zo gedaon. En Noach begon
En honderd jaor laoter den ark beston
’t was weezelijk ’n prachtscheut. Den Heer nao de zin
Rontelom goed dicht en W C kes er in
Zie zo zee de heer, nou kan ’t werk beginnen
De scheut die is klaor, laot ze mar allemaol binnen
Noach viet z;n fleut en blaosde er op
En daor kwamen ze aon in volle galop
Behalve de slakke de piere en de kakkerlakke
Die kwamen ammel op zen dooie gemakke
En ’t was ’n werk ‘ndrukte ’n lêêve
Om al da gedierte ’n goei plekske te geeven
De kneêne de leeuwe,de tijgers en schaop. in unnen aparte bak
Aorige biemeeskes en daander vogeltjes op unnen tak
Bieê, molle moerzeikers en ander kruipende dieren
Die zaten in ’t zaand,bij de worrem en de pieren
De olifanten en zo kwamen in ’n aparte etappe
Zo da ze niemens anders dood zouwe trappe
En umda ’t klêên gerei er nie vandeur zou gaon
Heetie vliege en vlooie in ’n luciferendôôske gedaon
Alles ging goed op z’n dooie gemak
En iedereen stond al veur zunne voeierbak
Bende klaor? riep den Heer en ie wees naor de boot
En mee datie zee; KIK rengerde ’t al da ’t goot
De droppels die wogen per stuk wel unne kilo
En ’t mensdom stond naoks as de Venus van Milo
Ze zwomme as snoeke. errem en rêêk
Mar ’t haolde niks eut, ze verzope gelêêk
De aarde was wir leeg en overal kletsnat
En Den Heer zee, ziezo, da hebben we wir gehad
Veertig daogen laoter kwam de ark wir aon wal
Noach stapte eut en ’t vee kwam van stal
Ratten en meus han al mee de gebreukelijke zegen
Mar de haos en de knêên han jong gekregen
Zen ze nou ammal gezegend riep Den Heer
Verzeupe en zo dê doe ik nie meer
As teken da’k jullie geen van alle bedroog
Kredde hier unne splinternieuwe Regenboog
hier een mooi stukje
’t Pestoorke z’n broekske
‘k zal és een bakske thee gon zette ;doe wa waoter op de moor
En dan za’k es gaon vertellen, van nen heele auwe pestoor
Die’`e pestoor die wondein pruise, of nee in Limburg geleuf ik host
Och nee och nee ’t was in Holland dieè pestoor ha slecht zunne kost
Hij was erum bittererum, maar hij gaaf ok alles weg
On de erme van z’n parochie jè ut is waor al wa’k oe zeg
Vur z’n evenaoste zotie loope dur’t hitste vuur
Ijvrig zaat ie in den biechstoel ’s aoves soms tot ellef uur
’t Was opnen zaoterdag ’n aovond komt ’t pestorke uit de kerk
Mieke zeetie tot z’n dienstmeid ‘k heb vur jouw nog un bietje werk
Och pestoor lome toch te bed gaon, ’t is al zo verschrikkelijk laot
Midden in de naacht nog werke? Nee pestoor, da’s nou gin praot
Mar ge moet toch irst m’n broek nog maoke, want die is gelijk kapot
Óch pestoor, ik heb gin lappen’zuchtte Mie geheel ontsteld
Toen ‘t pestorke de historie van z’n broek heur ha verteld
Dan moette overal ’s zuuke, overal és kijke, mie
Nou zee Mie, ík zal’t proberen of ik hier of daor wa zie
De pestoor ging nor z’n kaomer en lee vur de deur z’n broek
Mie die zocht mar op de zolder, ze vond un lepke in den hoek
Van wa kleur ’t wel mocht wezen of wa stof, da wies ze nie
Want ze ha toch zonne… zonne gròòte slaop die Mie
Mee ‘n hele grote stopnaold zette ze ’t lapke toen d’r aon
Ze bekeek ’t nog ’s effe ,bende gek ’t zal wel gaon
Hè zee Mie ‘goddank da’t af is zo temidden in de nacht
Nog een ouwe broek te lappen da..d’is boven ne mens z’n kracht
Zachtjes op d’r tenen ging ze nar de pestoor z’n kaomer en zee
Pestoor, oe broek is klaor, ik heb ‘m hier op de stoel gelee
Goed m’n keind, da’s goed m’n Mieke, gaode gij mar gauw nor bed
En zorg mar da ge mergenvroeg ’n werm bakske koffie zet
’s Anderendaags ’t was wir zondag, ging de pestoor vruug nor de kerk
Hij moest irst de biecht nog heure, da was altijd zondagwerk
De pastorie laag van de kerk wel een groot kwartier vanaf
Daor opeensheurt ons pestorke een verschrikkelijk geblaf
’n Groote troep lilleke honden sprongen om de priester heen
Blaffe, keffe, janke bromme, bijten ‘em haost in z’n been
’t Pestorke sloeg en schupte, mar de honden won nie weg
En hij zee koest, weg, gao henne vort nor huis toe as ‘k ’t zeg
Onder al die driftigheden waait de pestoor z’ne jas omhoog
De pestoor ha nie vergeten z’ne jas mar z’ne toog
Komt me daor zo’ne groote keeshond mee z’’n lillike hondensnuit
Vat ’t pestorke bij z’n broekske, en hil ’t lapke was eruit
Al de honden zijn gevlogen liepen hard de keeshond nao
En ’t pestorke zee achter ’t hek iets, da’k gelukkig nie verstao
Da moet ik Mieke toch ‘ns vraogen, hoe zoiets toch mogelijk is
Want da is ’n wonderbaarlijk lapke, da’d is iets wa zeker is
Nao de mis kwam ie bij Mieke, en zei ‘begrepte da?
Mieke keek mee grote ogen, en zei verwonderd wa?
’n Grote troep lillike honden han ’t op m’n broek gelaon
Ze hebben ’t lapke opgegeten, da ge er giesteren had ingedaon
Mieke begon gelijk te schreeuwen “ik ha gin lapke van fatsoen
Och pestoor, ‘k kan ’t host nie zeggen, mar ik zal ’t nooit mir doen
Ik docht ’t is mar vur eene zondag,en de moeite toch nie werd
Mergen moet ik lappen kopen, dan moet ik toch wir naor de mert
Wa-d-is er m’n kend, m’n Mieke, ge moet nie janke, ze-de gek
’k Zag gin lapke op de zolder, ik daocht ik neen mar ’t zwoerd van ’t spek
OOO dan weet ik zee de pestoor toen waorum dieèn hond mijn ha zien gaon
Schreeuw nau mar nie mir, m’n Mieke, ’t is mee; ’t lapke toch gedaon
succes