De winter is een van de vier seizoenen in de gematigde en polaire streken. De winter wordt veroorzaakt door de schuine stand van de aardas. In de winter staat op het noordelijk halfrond de aardas van de zon af gewend en in de zomer juist naar de zon toe gericht. Op het zuidelijk halfrond is dit omgekeerd zodat de winter zich daar juist afspeelt tijdens de zomer van het noordelijk halfrond.
De astronomische winter begint op het noordelijk halfrond rond 21 december. De zon staat dan ‘s middags aan de Steenbokskeerkring loodrecht aan de hemel, de naam is afgeleid van het sterrenbeeld Steenbok dat rond midden december begint, deze dag valt daarom ook samen met de kortste dag op het noordelijk halfrond.
De astronomische winter eindigt meestal op 20 maart, soms op 21 maart, wanneer de zon ‘s middags aan de evenaar loodrecht aan de hemel staat (equinox). Hierna begint de lente.
Op het zuidelijk halfrond begint de astronomische winter rond 21 juni, wanneer de zon ‘s middags aan de Kreeftskeerkring loodrecht aan de hemel staat, de naam is afgeleid van het sterrenbeeld Kreeft die rond midden juni begint op het zuidelijk halfrond en die eindigt rond 21 september, wanneer de zon ‘s middags aan de evenaar loodrecht aan de hemel staat.
De meteorologische winter is in de maanden december, januari en februari op het noordelijk halfrond en juni, juli en augustus op het zuidelijk halfrond. Als men het heeft over de gemiddelde wintertemperatuur, dan is die berekend aan de hand van deze periode. Een andere, alternatieve definitie van de meteorologische winter is die van de gemiddelde luchttemperatuur op het noordelijk halfrond, respectievelijk het zuidelijke halfrond. Hiervoor neemt men de gemiddeld koudste dag van het jaar en trekt men respectievelijk anderhalve maand eraf en erbij om het begin en het eind van de winter te krijgen. De uitkomst hiervan bepaalt dat op 6 december de winter begint en op 6 maart eindigt. Op het zuidelijke halfrond komt dit meer overeen met de data van de astronomische winter, namelijk 20 juni t/m 19 september.
Oorspronkelijk deelde men in onze streken het jaar in in slechts 2 (zomer en winter) en later 3 (zomer, winter en lente) seizoenen. Jaren werden geteld als winters (bijvoorbeeld na zeventien winters is na zeventien jaren).
Het woord winter stamt van het Oud Hoogduitse woord uuintar, wintar of uuntar, dat door het 1ste Latijns-Duitse woordenboek Abrogans: hyems. uuintar. tempestas. unuuitari. uel frigus. edho frost. wordt gelijkgesteld met het Latijnse woord hiems in de betekenis van onweer (unuuitari) of vrieskou (frost), maar dat tegenwoordig als winter vertaald wordt. In verwante talen is het woord vetr (Oudnoors), vintrus (Gotisch), winter (Engels en Oudengels, Duits, Deens).
In de Indo-Germaanse taalgroep is het woord ‘winter’ waarschijnlijk verwant met het woord ‘water’, en is de winter dus te beschouwen als het natte seizoen.
De as van de aarde is een denkbeeldige lijn die van de Zuidpool van de aarde door het middelpunt naar de Noordpool loopt. De aardas staat ten opzichte van de zon een beetje schuin. Zo’n 23 graden. Dat is erg belangrijk, want hierdoor ontstaan de seizoenen. Als het op het noordelijk halfrond zomer is staat de noord pool naar de zon gekeerd. De zon gaat op de Noordpool niet onder. Dus zelfs midden in de nacht kunnen we daar de zon boven de horizon zien staan. Dat noemen we dan ook de middernachtzon. Op de Zuidpool daarentegen komt de zon dan niet boven de horizon. Daar heerst nu de lange poolnacht.
Gemiddeld bedraagt de afstand van de aarde tot de zon 149,6 miljoen kilometer. Vaak wordt die afgerond naar 150 miljoen kilometer. Deze afstand wordt een astronomische eenheid genoemd. Bovendien staat de aarde juist het dichtst bij de zon als het bij ons (dus op het noordelijk halfrond) winter is. Het punt in de aardbaan waar de afstand tot de zon het kleinst is heet het perihelium (peri is Grieks voor dichtbij en helios voor zon). De afstand bedraagt dan 147,1 miljoen kilometer. Het punt in de aardbaan waar de afstand tot de zon het grootst is noemen we aphelium (apo is Grieks voor veraf).
De grootste afstand van de aarde tot de zon bedraagt 152,1 miljoen kilometer. In december staat de aarde dus 5 miljoen kilometer dichterbij de zon dan in de zomer. Maar dit niets te maken met de seizoenen.
Gemiddelde maandtemperaturen in Nederland over de maanden december tot en met februari en over de jaren 1971-2000. De gemiddelde wintertemperatuur loopt uiteen van 2,4 graden in het noordoosten tot 4,2 graden in het zuidwesten. In de oostelijke helft liggen de nachtelijke temperaturen gemiddeld enkele tienden van graden onder nul, in het westen een paar graden boven nul. Op 10 tot 12 dagen vriest het in het noorden en oosten de hele dag. Wanneer er sprake is van wintertemperaturen die ver beneden het gemiddelde liggen, dan spreekt men van een strenge winter. Om te bepalen of een winter streng, koud of zacht was, gebruikt men het koudegetal of Hellmangetal.
De winter is het seizoen met de meeste uren neerslag. In drie maanden valt er landelijk gemiddeld gedurende 195 uur regen of sneeuw tegen 114 uur in de zomer. Toch is de winter niet het natste jaargetijde. Landelijk valt er 186 mm, dat is 45 mm minder dan in het najaar. Het midden van het land, rond de Utrechtse Heuvelrug, is ‘s winters het natste gebied. In Beekbergen valt 243 mm. Zeeland is met ruim 160 mm. in Noordgouwe (Schouwen-Duiveland) een stuk droger. De landelijke verdeling van de neerslag toont echter een grillig patroon, deels samenhangend met het reliëf. De hoogste delen van het land vangen doorgaans de meeste neerslag. Zo krijgt in Zuid-Limburg het hoger gelegen Vaals in 233 mm. winterneerslag, terwijl Echt in Noord-Limburg slechts 163 mm. opvangt. Het aantal sneeuwdagen loopt in de winter uiteen van 13 in het zuidwesten tot 21 in het oosten.
De winter is ook het seizoen van de grote stormen, daar is deze naam van afgeleid, winter betekent wind, en in dit seizoen komt dat veel voor. Landelijk gemiddeld stormt het 1 dag, maar aan de kust staat gewoonlijk op 4 tot 6 dagen een stormachtige met windkracht 8 of meer.
De zon schijnt in drie maanden gemiddeld tussen 160 en 180 uren, het meest in het westen. Gewoonlijk laat de zon in het donkerste seizoen op 37 dagen geheel verstek gaan, terwijl de zomer landelijk maar 5 zonloze dagen telt. Op 5 dagen schijnt de zon de hele dag (meer dan 80% van de mogelijke duur) tegen 10 zeer zonnige dagen in het voorjaar.
De winter is een prachtig jaargetijde om erop uit te trekken. Hier enkele suggesties voor een leuk dagje uit.
Wat moet u doen om de kleurplaten af te drukken? Klik op de betreffende figuur. De figuur verschijnt nu in een nieuw venster. Klik vervolgens op de printer of op ‘afdrukken’ boven in de balk (afhankelijk van uw browser).
Veel plezier!
Geschreven door: Ilse Steel
Bronnen:
KNMI
www.sterrenkunde.nl
Wikipedia
Prisma spreekwoordenboek
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.