Home / Verhalen / Be-Bop-A-Lula

Be-Bop-A-Lula

Met dank aan Lucy Arends voor het insturen van de tekst

Het was net een scène uit: ‘Summer-Holiday’, de film van Cliff Richard. Zoals m’n oudere buurmeisje Loesje, op een zwoele zomeravond, gekleed in een lichtblauw Amerikaans spijkerpak en gestreept Sing-Singtruitje, een cadeautje van een van haar varende broers, op de balustrade van haar balkon gitaar zat te spelen.
Bij: ‘Be-bob-a-lula, He’s My Baby’, gingen als op afspraak, alle ramen van de uitbouwen open. Overal verschenen lachende gezichten van gekuifde buurjongens die vingerknippend, met de kraag van hun leren jackies opgeslagen, nonchalant op de vensterbanken hingen. Zelfs de oude dove kapper van helemaal beneden kwam met z’n bultige kale kop de tuin in om samen met z’n vrouw, een kleine Duitse met een helder voorschoot en stijf knotje, vrolijk uit de maat mee te klappen.
De hele buurt was gek op Loesje. De knappe gozer van de fietsenstalling bij haar beneden, waar ze, tot ongenoegen van m’n zus, dagelijks met haar gitaar te vinden was. De bakker, de café-eigenaar van een stukje verderop.
Het gezin waar ze uitkwam: vader, moeder, haar oudere broers en getrouwde zussen. Allemaal hielden ze van die vrolijke wildebras met haar helblonde paardenstaart, wipneus en kersenrode mond.
Loesje leek alles te hebben. Buiten de nieuwste kleding, platen en muziekinstrumenten, was ze ook nog mooi en ongecompliceerd. Het was net of ze nooit ergens over na hoefde te denken, ze deed gewoon.
Op een dag toen ik haar, met de gitaar nonchalant op haar rug geslingerd, op haar fonkelnieuwe paarse sportfiets met recht stuur en gekleurde franjes aan de handvaten, de straat uit zag fietsen, werd ik gegrepen door de zorgeloze luxe en vrijheid die ze uitstraalde. In mij ontstond een diep verlangen om net zo als Loesje te worden.
Met een gekrompen spijkerbroek van m’n zus en een bij m’n moeder van der laatste geld, ’t liep tegen ’t eind van de maand, afgetroggeld Dorus-truitje, bestudeerde ik, ’s avonds tijdens de muzikale bijeenkomsten op ’t balkon, Loesjes lichaamstaal. De uitdagende blik in haar ogen als ze: ‘We Say Yeah‘, van Cliff zong. Hoe ze dan net als hij, door haar grappige wat naar voren staande tanden, een beetje sliste. De manier waarop ze ter afwisseling van ’t gitaarspel schel op duim en wijsvinger floot. Dat en nog veel meer nam ik gretig in me op.
Maar na dagen oefenen voor de spiegel zag ik nog steeds: mij. Het lag niet aan m’n korte Connie Froboess kapsel, want zelfs met een paardenstaart van twee meter zou ik die losse onbevangenheid van Loesje nooit bezitten.
Want ik dacht te veel. Over de wereld, de mensheid, bevende bejaarden, schurftige zwerfkatten, zielige snottebellen of twee witte muizen die diabeet waren geworden door ’t eten van een volkorenkoekje. Dertien en de oudste tiener van Den Haag.
Ik wist zeker dat ik zou veranderen als ik ook een gitaar had. Maar dan moest ik eerst sparen. Verjaardagsgeld, geld dat ik verdiende met boodschappen doen, oude kranten en flessen wegbrengen, het verdween allemaal in een gebloemd kartonnen doosje. Van Loesje hoorde ik dat je voor weinig al een tweedehands gitaar kon kopen. Het kon zelfs op afbetaling.
Op een ijskoude winteravond voor de warme kachel in haar gezellige huis, spraken we af dat we op zaterdagmiddag om drie uur naar de stad zouden gaan om te kijken. Ik kon haast niet slapen van opwinding en op zaterdagochtend stond ik al vroeg voor ’t raam van m’n ijzig koude kabinetje de stille straat in te kijken.
Het vroor dat ’t kraakte en er stond een snijdende noordoostenwind. In de verte klonk een ijl gefluit dat steeds dichterbij kwam. Tegen de ijzige wind in torende een oud breekbaar mannetje op, die met verkleumde vingers, hij droeg halve gerafelde handschoentjes, een blauw blikken fluitje bespeelde. Z’n magere lichaam ging schuil in een veel te grote versleten winterjas. Om de paar minuten keek ie hoopvol omhoog of er vanuit de vele vensters misschien wat geld gegooid zou worden. Maar niemand keek. Behalve ik.
Met het gebloemde doosje in m’n hand rende ik de twee trappen van ons bovenhuis af. Halverwege de straat stond ie plotseling stil. Terwijl ie zich langzaam omdraaide zag ik een klein schraal gezichtje met twee lichtblauwe kinderogen die me aankeken alsof ik z’n doodgewaande moedertje was. Met z’n dunne vlashaartjes leek ie net een ouwe baby.
Toen ik ‘m zwijgend de inhoud van het doosje overhandigde, fluisterde ie haast onhoorbaar door z’n van kou gebarsten lippen: ‘God zal u belonen juffrouw.’
De vijftig meter naar huis liep ik heel lichtvoetig. Ik wist zeker dat ie eerst warme handschoenen zou kopen. Een paar uur later toen ik voor m’n moeder bij de slager op de Hoefkade een boodschap moest doen, passeerde ik de drukke kroeg van ‘Chris de Haas’op de hoek van de Krayenhoffstraat waar altijd wel wat te beleven viel. Gewoontegetrouw loerde ik naar binnen.
Daar zat ie. Aan een tafeltje dat vol stond met lege borrelglaasjes, dicht in de buurt van de warme kachel, en hij zong uit volle borst mee met de plaat die gedraaid werd in de jukebox. Toen de deur voor een nieuwe bezoeker wijd openzwaaide kon ik nog net horen wat ie zong: ‘Be-Bop-A-Lula, She’s My Baby‘en hij leek intens gelukkig.
Die gitaar is er nooit meer gekomen. Want het jaar daarop verliet Loesje onze straat om meteen daarna te worden opgevolgd door vier langharige jongens uit Liverpool die in een klap, met hun gitaren, de hele wereld voorgoed veranderden.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten