Home / Verhalen / Blaadjes uit een levensboek – 4 gevallen

Blaadjes uit een levensboek – 4 gevallen

Met dank aan Kees van Baardewijk voor het insturen van de tekst

Een keer viel ze bijna. Dat vers zóng ze niet, mijn moeder, ze zei het op. En ineens zong ze toch een stukje: “Bij de owaajoo, daar is ze vrij. En ook haar kind gered.”
“Zing maar van die gilze.”
“Gilde moet je zeggen.” Ze begon gelijk, heel hard: “De gilde viert, de gilde juicht. Wat zit gij daar en zwoegt en buigt u over uwe boeken. Het beste biertje lust hij niet. Het mooiste meisje kust hij niet. Hoog het glas, hoog het glas. Hohoog het glas.”

Wat kón ze zingen. En alles door elkaar. Psalmen, verzen uit een boek met een harde, grijze kaft… ‘Kun je nog zingen, zing dan mee’, las ik, toen ik begon te lezen. En ook uit een dik, bruin boek dat m’n vader ‘Johannes Meneer’ noemde.

Eén vers wilde ik niet horen. ’t Ging over ‘Een knaap aan de rand van de dood’. Wat ik heel mooi vond klinken was ‘Heer, mijn hert is boos en schuldig.’ Ze had uitgelegd dat hert hart betekende. Rare versjes kende ze ook bij tientallen. ‘Neem nooit een man, wat heb je er an?’ en ook ‘Landru, Landru vrouwenmoordenaar’.

“Waar hebt u al die versjes geleerd?” vroeg ik een keer. “Thuis en van de radio” zei ze “En van die rare broers van me. We zongen vaak bij het orgel en op school. Ik heb zeven jaar op school gezeten en iedere dag zongen we wel wat bij meester Zimmerman. In de zevende klas nog meer, want wat we moesten weten hadden we geleerd. We waren uitgeleerd. O ja, en later ook op de ‘School voor Vrouwenarbeid.’ En ook nog op de meisjesvereniging. Ik liep toen al met je pa en die stond soms met andere jongens buiten dat zaaltje te luisteren.”

M’n vader kon er ook wat van, hij zong ‘Was ik maar nooit getrouwd’ en ’s woensdags altijd ‘O, donderdag, o donderdag, o schoonste dag der dagen. Des morgens nog een halve week, des avonds nog twee dagen.’ Dat was op de wijs van een Kerstliedje. Soms begeleidde hij zichzelf op het ’American organ’, heel hard en hij moest ook heel hard trappen. “Ome Dirk moest ‘es naar die blaasbalg kijken”, had hij al vaak gezegd. Maar als ome Dirk kwám, keken ze allebei alleen maar naar het dambord.

pan mossel

Ze zongen ook wel samen, m’n pa en m’n moe. Bijvoorbeeld het lied van de mosselboer die af en toe door de straat kwam: “Zeelandse mosselen, allemaal grooooote…”. Dat ‘grote’ moest heel lang uitgehaald worden.
Tegen elkaar inzingen deden ze ook. Een keer tijdens de grote schoonmaak, weet ik nog. Alles uit de kamer stond nu in de tuin. M’n vader  ging het plafond witten, dat bruin was van het roken en stoken. Ik zat onder de waranda de konijnen te voeren, toen ik een geweldig lawaai hoorde. M’n moeder zong een soldatenlied: “O sergeant, ze hebben mijn sokken gestolen. O sergeant, ze hebben mijn sokken gepikt. M’n putties zijn verdwenen. Nu zien ze m’n blote benen. Ze hebben het in de sectie op mij gemikt.” En dan mijn vader: “Rats, kuch en bonen, dat is het soldatendiner”. Toen m’n moeder tegen hem begon te schelden, pakte hij haar op en liet haar met haar hoofd tegen het plafond botsen. Zachtjes maar toch hoorbaar. Pas toen ze schreeuwde: “Als je me niet direct neerzet, plas ik op je hoofd” mocht ze weer naar beneden. Gelukkig dat niemand het gezien had.



Dit is deel 4 uit de reeks verhalen van dhr. Kees van Baardewijk genaamd: Blaadjes uit een levensboek.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten