Even later stond mijn moeder mee te zingen met het draaiorgel bij de brug. “Heb je ook m’n kleine Ko gezien?”
Een eindje verderop leek het ineens of we in het bos waren. Een man verkocht fluitjes waarmee je vogelgeluiden kon nadoen. Je plakte zo’n ding aan je verhemelte, je blies en ja hoor. Ik had nog vijf opgespaarde centen en mocht er een kopen. “Hoor ‘es, ik kan het ook”, zei ik triomfantelijk. ,,Of je een kanariefantje hoort”, zei m’ n vader.
We konden haast niet weg komen van die schreeuwers, maar m’n moeder trok me mee. Al een paar keer had ze haar hand tegen haar rug gehouden en gezucht. Ze had pijn dat kon je wel merken en ze hield het niet zo lang meer vol. Gisteren had ze verteld dat er een kindje zou komen. ’t Zou wel een dik kind worden, zo te zien.
Jannie was in geen velden of wegen meer te bekennen.