Ome Daan werkte in Schiedam op een scheepswerf en was op een keer veel minder gaan verdienen. Eigenlijk veel te weinig voor zo’n groot gezin als hij en tante hadden. “Wees maar blij dat je je nog wat hebt”, had opa gezegd. Nu fietste hij op zaterdag half Rotterdam rond met een grote, rieten koffer vol met sigaren en sigaretten, rook-en pruimtabak en pijpen. ‘Daniël Hendrik Tabaksvergunning’ noemden zijn kinderen hem.
Mijn vader kocht altijd wel wat. Een pakje shag, een doosje sigaretten (als hij er één opstak, zei hij “Chief Whip, op ieders lip”) en twee grote sigaren voor de zondag.
Terwijl hij met z’n ene hand in de koffer rommelde, pakte hij met z’n andere hand het dambord, dat altijd binnen handbereik stond. Ome Daan was altijd graag bereid voor een uurtje de zaak te sluiten. Hij zal voor de zoveelste keer te laat thuiskomen en net doen of hij zich iets aantrekt van tantes gemopper. “Die kerels met hun gedam. Je zou ze…”, zei ze tegen mijn moeder.
“Opsluiten in de kelder”, zei zij. We hadden niet eens een kelder! Dammen: de grote hartstocht van pa. Tijdens een paar werkloze weken van m’n vader waren minstens een man of drie in de week komen spelen.