Home / Verhalen / De dokter van toen

De dokter van toen

Met dank aan Maaike Bakker voor het insturen van de tekst

Er zit niets anders op. Een dezer dagen moet ik naar de dokter. Hoe vervelend het ook is. Ik moet toch een keer van die vervelende hoest af. Laat ik het maar niet langer uitstellen. Vanmiddag ben ik vrij van school omdat het woensdag is.

Voor mijn oog ontrolt zich meteen het beeld van een volle wachtkamer. En aansluitend uren wachten. We hebben een vreemde dokter op ons dorp. Iedereen kent hem dan ook.
Dokter Dros is een begrip op Barendrecht. Als hij vindt dat je bezoek niet nodig is, sta je na een paar minuten op straat. Maar aan de andere kant neemt hij ook alle tijd voor je en krijg je zijn volle aandacht. En dat vertaalt zich dus in een vaak overvolle wachtkamer en lange wachttijden.

“Zo,” zegt mijn moeder als ik mijn jas aantrek, “ik had niet meer verwacht dat je nog zou gaan.”
“Ik ben toch wijzer dan u denkt, dat ziet u maar weer.” Ik groet, trek de deur achter mij dicht en stap op mijn fiets. Het is koud buiten. Ik zet de kraag van mijn jas op en trek mijn sjaal goed vast. Mijn handen zijn nu al koud, de wanten helpen dan niet meer. Gelukkig is het maar een klein eindje.
Als ik de wachtkamer binnenstap, zie ik het al: hartstikke vol. Het is woensdagmiddag. Een uitgelezen middag voor ouders met kinderen. Dom dat ik daar niet aan heb gedacht. De kinderen zijn vanmiddag natuurlijk ook thuis. Als iedereen wat opschuift, kan ik er nog net bij op het uiteinde van de bank. Ik weet inmiddels ook al na wie ik aan de beurt ben. Nu is het wachten.
Ik kijk om mij heen. Wat schelen die mensen allemaal? En als op bevel hoor ik ineens van alle kanten gehoest en worden kelen geschraapt. Na de hoestbuien wordt het weer rustig. Iedereen kijkt nietszeggend voor zich uit.
Wat een harde banken zijn dit toch. De dokter schiet geen draad op. Ik zit hier al een hele tijd en er zijn zegge en schrijven twee mensen naar binnen gegaan. Hoelang gaat dit duren?
“Nou, als ik dat geweten had,” zegt een oude man naast mij, “dan zou ik een andere dag hebben uitgezocht.”
“Het is hier iedere dag druk,” zegt een jonge vrouw. “Ik heb hier al heel wat uurtjes met wachten doorgebracht.”
Wat kan je eraan doen, denk ik bij mijzelf. Het enige is je ziel in lijdzaamheid bezitten. Het praten maakt de wachttijd niet korter, maar in ieder geval wel gezelliger. Er komt wat meer leven in de brouwerij. De kinderen worden het inmiddels ook spuugzat. Ze gaan dreinen en zeuren.
Gelukkig, daar gaat het belletje weer. Een man van rond de vijftig staat op en loopt kwiek naar de spreekkamer. In ieder geval weer een stapje verder. De man loopt twee minuten later al weer door de gang naar buiten. De bel zal zo wel weer gaan. Maar nee, de deur gaat open en daar staat de dokter, breed en groot, in de deuropening. En man met gezag. Het wordt stil in de wachtkamer. Zelfs de kinderen houden zich gedeisd. Iedereen is in afwachting. Wat gaat er komen?
De dokter kijkt speurend rond in de wachtkamer. Zijn blik blijft rusten bij een dame van rond de veertig. Zijn arm gaat omhoog. Zijn vinger wijst naar de betreffende dame en hij zegt: “Jij mag naar huis! En jij ook. En jij bent twee dagen geleden nog geweest! En jij de vorige week. Jullie mogen allemaal naar huis!” De mensen die zich weten aangesproken, staan bedremmeld op en sluipen weg. Ik weet niet waar ik het zoeken moet.

dokter pixabay

“En ga jij maar met mij mee naar binnen,” zegt hij vriendelijk tegen een meisje. De dokter loopt weg alsof er niets is gebeurd. Ik hoor de buitendeur in het slot vallen. De mensen zijn nu buiten. Zijn ze boos? Beschaamd? Beledigd? Ik weet het niet.

De wachtkamer is aardig uitgedund. Ik ben ineens een stuk opgeschoven. Dat is een prettige bijkomstigheid. Het wordt gelukkig ook weer wat levendiger. Er wordt weer gepraat en de kinderen zijn gelukkig ook weer van de partij. Ineens ben ik aan de beurt. “Zo,” zegt de dokter, “vertel eens, wat is er aan de hand?” Hij neemt alle tijd voor mijn verhaal over hoest en keelpijn en slecht slapen.
“En wat dacht je?” zegt hij. “Daar moet de pillendraaier maar eens naar kijken?” Hij kijkt mij lachend aan.
Als hij heeft geluisterd en mij beklopt, zegt hij: “Het is goed dat je gekomen bent. Je hebt een fikse bronchitis. Ik ga een goed drankje voor je uitschrijven. En dan zul je ook wel weer beter gaan slapen. Gaat het goed met je moeder?”
Ik knik. “Ja hoor, het gaat prima met haar.”
Even later sta ik buiten. De weggestuurde mensen zijn natuurlijk ook allang thuis. Ik herinner mij opeens weer dat de dokter, de vorige keer toen ik wegging, vroeg of er veel mensen in de wachtkamer zaten. En dat hij toen zei: “Daar ga ik eerst eens even iets aan doen!” Toen heeft hij natuurlijk ook mensen naar huis gestuurd.

Thuis vertel ik het verhaal aan moeder.
“Ja, het is een rare pias,” zegt ze.
“Wie weet, stuurt hij mij de volgende keer ook naar huis,” zeg ik.
“Nou dat zal wel niet hoor. Hij kent zijn pappenheimers wel.”

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten