“Alfa Bravo, hier Delta Bravo.” klinkt het in de koptelefoon van kapitein-vlieger Peter Swarts. Eén van zijn wing-vliegers van de formatie van vier F-16-straaljagers, heeft hem opgeroepen. ” Delta Bravo, hier Alfa, kom in.” antwoordt Peter. Heel bedaard komt een vraag van Dennis van Buren, zijn Delta-vlieger, of hij de F-16 formatie mag verlaten om de geplande verkenning uit te voeren naar een brug, die ze volgens de missie-opdracht moeten vernietigen. Dat is een strategische zet van de IFOR-legerleiding om de Servische opmars naar Brehstlawa tegen te houden. De VN-eenheden hebben hun handen vol aan de Servische troepenmachten van Karadjic, de grote Servische leider. Daarom wordt er wel eens een beroep gedaan op de Nederlandse F-16-eenheid in Villafranca.
Villafranca ligt in Italië aan de andere kant van de Adriatische Zee. Vanmorgen heeft de Bravo-eenheid van Peter Swarts deze opdracht gekregen. Het was een vrij zonnige ochtend, op de dag voor Kerstfeest. De jonge vliegers zagen het klusje wel zitten. De inlichtenofficier had hun gebriefed (voorgelicht) over de plaatselijke omstandigheden bij het doel en over de sterkte waarmee de Servische eenheden waren uitgerust. Want ze waren niet van plan om hun voornemen, om het gebied rond Brehstlawa voor de kerst te veroveren, zo maar op te geven. De Bravo-eenheid moest rekening houden met luchtdoel-artillerie in de vorm van SAM (Surface to air missiles= Grond naar lucht geleid wapensysteem)-raketten. De jonge overmoedige vliegers, meesmuilden. We gebruiken onze “flares” (soort vuurpijltjes, die een vliegtuig afschiet om een doelzoekende raket met een infra-rode zoeker te misleiden) Peace of cake (fluitje van een cent) mompelde één van de Bravo-vliegers. Peter had hen tijdens zijn persoonlijke briefing desondanks toch aangemaand om niet te onvoorzichtig te zijn wanneer er tegenstand van de grond zou komen. Dennis van Buuren had toen naar zijn buurman geknipoogd met zo’n blik alsof hij wilde zeggen, die baas van ons begint ‘m nu al te knijpen.
Nu trekt hij zijn zonnevizier, in zijn helm naar beneden en vliegt van de F-16-formatie weg met een scherpe bocht over links, waarbij hij een rol( spiraal-achtige beweging) maakt, om vervolgens zijn kist (vliegtuig) recht te trekken in de juiste positie en richting naar het doel wat hij zal gaan verkennen. De zon schijnt fel in zijn cockpit, maar de aircoolers (airconditioning) werken uitstekend. Morgen is het Kerstfeest, denkt hij. Thuis in Enschede zullen Jannie, zijn vrouw en hun zoontje Bart-Jan dit jaar, een Kerstfeest zonder pappa moeten vieren. Hij zal ze vanavond bellen en dan na een lekker, verfrissend bad, met de andere jongens van de eenheid een kerst-inn vieren in hun provisorische crewroom(manschappen gezelligheidsruimte). Vlak voor hun vertrek, had hij een paar crewchiefs (vliegtuigmonteurs) met een kerstboom zien zeulen. Ach, het hoort erbij. Leuk voor de sfeer. We zullen er na dit klusje vanavond eens flink tegen aan gaan, denkt hij.
Plotseling klinkt er een pieptoontje van een apparaatje wat de vlieger waarschuwt dat het vliegtuig gevolgd wordt door een radar- of een infrarode geleide raket. Dennis sist tussen zijn tanden en aktiveert zijn flare-dispenser (apparaat dat de flares uit het vliegtuig schiet). Nu maar hopen dat de jongens van de bewapeningseenheid dit apparaat ook voor de vlucht gecontroleerd hebben. Maar tot zijn schrik ziet hij niets in zijn achteruitkijkspiegels. Instinctief voert hij bliksemsnel de noodprocedures uit. Binnen enkele seconden zal zijn vliegtuig veranderen in een grote vuurbal van metaal en kerosine. Snel licht hij zijn formatieleider in dat hij zijn kist moet verlaten. Even later hangt hij aan zijn parachute in de koude Bosnische lucht. Hij ziet nog net brandende delen van zijn F-16 naar beneden dwarrelen. Hij zal in vijandig gebied landen, net op dat lap grond wat in handen van de Serviërs is. Zijn ogen verkennen bliksemsnel de omgeving waar hij zal landen. Hij ziet nog geen militaire activiteiten. Na een enigzins onzachte landing, ruimt hij snel zijn parachute op in een droge sloot, die gevuld is met bladeren. Hij activeert daarna het opsporings-radiobaken. Hopelijk blijft hulp niet te lang uit, hoopt hij. Hij zwaait zijn survivalpack (overlevings-pakket) over zijn schouder en probeert een goede schuilplaats te zoeken. Hij is midden op een open plek van een bos terecht gekomen. De landingsplek ligt net achter een vrij hoge heuvelrug. Dat wordt zoeken geblazen voor de Serviërs denkt hij. Snel verplaatst hij zich van boom tot boom. Vanuit de lucht heeft hij geen militaire eenheden waargenomen. Misschien zoeken ze me ook wel niet en zitten met elkaar te toasten dat ze een NAVO-vliegtuig uit de lucht hebben geschoten.
Hij heeft vanmorgen goed ontbeten, honger heeft hij nog niet. Zijn tocht voert hem door een vrij heuvelachtig en bebost landschap. Hij zoekt iets waar hij desnoods een paar dagen kan onderduiken, je weet maar nooit. Hij is te ver van de rivier om naar het door de VN-gecontroleerd gebied over te steken. Tot zijn vreugde ziet hij half tussen de bomen de ruïne van een huis. “Voorzichtig Dennis”, zegt hij tegen zichzelf. Er komt nog rook vandaan. In tijgersluipgang nadert hij behoedzaam de ruïne. Hij ziet geen leven. De rook komt van smeulende houtdelen van het huis, dat ooit van ruwe rotsstenen en hout is opgetrokken. Snel rent hij naar een nog overeindstaande muur. Zijn hart bonst in zijn keel. Zijn ogen speuren naar verborgen draden, die zogenaamde boobytraps(verborgen explosieven of wapentuig, die op listige wijze in werking gesteld worden zodra iemand in de buurt komt) in werking stellen. Hij heeft geluk, meestal worden dit soort dingen aangebracht, wanneer het vermoeden bestaat dat men door een vijand wordt achtervolgd of wanneer men zich uit een bepaald gebied moet terugtrekken. Wat is dat ? Hij hoort heel zwak babygehuil. Nee toch, denkt hij. Voorzichtig kijkt hij om de hoek. Zijn ogen speuren tussen allerlei verkoolde huisraad. Het geluid komt van achter een ander nog gedeeltelijk overeindstaande muur, met een halfverbrande, uit zijn voegen gerukte deur. Behoedzaam sluipt hij tussen de nog smeulende resten naar het deurgat. Gelukkig heeft hij stevige vliegerlaarzen en een brandwerende vliegeroverall. Dan ziet hij tot zijn grote verbazing een primitieve houten wieg, die de beschieting wonderwel heeft overleefd. Er zit wel roet op, maar het hout is niet ten prooi gevallen aan het vuur. Mijn hemel denkt hij, wat is er met de ouders gebeurd.
Als hij zich even later over de wieg buigt, ontwaren zijn lichtbruine ogen een baby onder een verschroeid dekentje. Traantjes hebben smalle streepjes over de beroete wangetjes getrokken. Voorzichtig haalt hij de zuigeling met zijn gehandschoende handen uit het wiegje. Hij moet weer denken aan zijn eigen Bart-Jan. Jij hebt geluk gehad maatje, zegt hij tegen het kind, maar hoe zal het met je ouders zijn. De baby schijnt te kalmeren en het huilen verandert in zacht gesnik. Hij legt het kind terug om het huis verder te onderzoeken. Zijn vrees blijkt ongegrond. Ook een snelle speurtocht rondom het huis levert geen aanwijzingen op dat de ouders van het kind zijn omgekomen. Waarschijnlijk zijn ze als gevangenen weggevoerd en hebben ze het huis daarna plat willen gooien. Maar wat nu met die baby? Hij kan het kindje niet aan zijn lot overlaten. Hoe lang zal het duren voor zijn redders hem zullen vinden ? Wat moet ik intussen met dit kind ?
Hij neemt het weer in z’n armen met dekentje en al en gaat op een omgehakte boomstam zitten. “Je blijft wel stil hè, anders worden we gevangen genomen”, babbelt hij en kijkt waakzaam om zich heen. Het kind kijkt hem met grote verbaasde oogjes aan, alsof het wil zeggen: Waar heb je het nou toch over ? Dan wil het weer gaan huilen. Sssst, sust hij en drukt het tegen zich aan. Wees maar niet bang. Bij mij ben je voorlopig veilig. Met een zakdoek en wat water uit een klein beekje dept hij het gezichtje schoon. Dan gaat hij, het kind wiegend wat rondlopen. Het kind kalmeert. Misschien heb je wel honger, of heb je een vieze luier, zegt hij. In het bedje haalt hij de lakentjes er af en snijdt er vierkante doeken uit ter grootte van een luier. Het was inderdaad hard nodig. Je zal het wel van schrik in je broek gedaan hebben hè ? Dan ziet hij dat het een jongetje is. In de beek spoelt hij de vuile luier om en hangt deze vlakbij een smeulend stuk hout in de zon. Maximaal gebruik van de aanwezige middelen is hem geleerd tijdens de survival(overlevings)trainingen. Hij neemt een hap uit een stuk chocolade, die hij bij zich had in één van z’n overall-zakken. “Tja, voor jou heb ik voorlopig nog niets en in mijn survivalkit hebben ze geen rekening gehouden met zulke kleine mannen als jij.”
De kleine glimlacht, alsof hij hem begrijpt. Maar we vinden er wel wat op. Hij zou niet weten wat, maar toch gelooft hij diep in zijn hart in een oplossing. Maar voorlopig ziet het er niet al te rooskleurig voor hen uit. Wie weet hoe lang ze hier zullen zijn. Zijn gedachten dwalen naar huis. Hij ziet Jannie en Bart-Jan in de gezellige huiskamer met de geurende kerstboom. Jannie heeft iets met kerstbomen. Kerstfeest. Een feest van gezelligheid, lekker eten, leuke muziek. En hier zit ik nu, opgescheept met een baby, ver van mijn gezin op de dag voor Kerstfeest. Je lijkt het kindje Jezus wel. Voor Hem was er ook geen plaats in een fatsoenlijk huis, hoort hij zichzelf zeggen tegen de baby. “Ik noem je ook maar Jezus”, grapt hij. “En jij bent mijn kerstkindje. Vind je dat goed ?” Het lijkt net of het kind naar hem knipoogt. “We komen er wel door heen Jezus”, zegt hij.
Deze woorden krijgen ineens voor hem een diepere betekenis. Zijn moeder zei lang geleden, nadat zijn vader aan een ziekte overleed: Dennis, wij komen er wel door heen. Met betraande ogen had ze het gezegd. Ja, m’n jongen, samen met God komen we hier door heen. Hij slikt iets weg. Hij kijkt vertederd naar zijn kleine Jezus, dan sluit hij zijn ogen. “O, God van mijn moeder, als U echt bestaat help ons dan, help in ieder geval dit kleine kind. Ik heb nog een gezin, maar dit kind heeft niets meer.” zo bad de stoere jetpiloot tot God, waarvan hij ooit op de zondagschool had geleerd, maar Die hij daarna vergeten was.
Hij opent zijn ogen en glimlacht. Met Jezus komen wij er door heen, denkt hij. Dan hoort hij ineens geritsel. Snel rolt hij achter de boomstam en drukt het kind tegen zich aan. Dan ziet hij tot zijn grote verbazing een koe tussen de bomen uit sjokken. Dit kan niet, denkt hij. Het dier kijkt het tweetal al even verbaasd met z’n grote bolle, zwarte ogen aan. Melk, flitst het door z’n hoofd. Dank U God, dat U zo snel verhoort, maar ik heb nog nooit een koe gemolken. In de beek wast hij een emmer schoon en met een stuk touw nadert hij de koe. Het beest geeft geen krimp, zelfs niet als hij de twee achterpoten vastbindt. Na enkele mislukte pogingen en wat zenuwachtige reakties van de koe lukt het hem om een half emmertje vol te krijgen. Bedankt Klaartje zegt hij en ontdoet haar van het touw. Niet veel later lepelt hij de nog verse, warme, enigzins afgekoelde melk aan het kind. “Dit gelooft niemand”, denkt hij.
Bij het vallen van de avond, heeft hij een schuilonderkomen gemaakt en een kampvuurtje van de houtresten van het huis. “We zullen het in ieder geval warm moeten houden. De temperaturen dalen hier flink onder nul in deze gebieden”. mompelt hij tegen het kind.
Na de kleine verschoond te hebben, valt hij ook in een lichte slaap. Het hout in de grote overdekte kuil, waarin hij z’n schuilonderkomen heeft gemaakt, houdt de kou uit de grond grotendeels tegen. Het kindje in z’n dekentje gewikkeld ligt tegen hem aan, in z’n warme nylon vliegerjack. “Samen met U komen we er wel door heen, o God. Wilt ons alstublieft beschermen ?” Met die woorden dommelt hij in. Hij controleert zijn opsporings-radiobaken. “Ik weet zeker dat ze ons zullen vinden”, zegt hij tegen de kleine, die al slaapt. Mijn eigen kindje Jezus op deze kerstavond. Hoe vreemd kan het gaan in een mensenleven. Ik ben blij dat wij elkaar hier hebben. Ik ben niet alleen. Zou God daar voor gezorgd hebben ? Zijn moeder, een gelovige vrouw, heeft zich er goed door heen geslagen en hem in de gelegenheid gesteld om een vlieger te worden, zijn jongensdroom. Het heeft haar heel wat gekost. Ik heb altijd aan mezelf gedacht. Waarom liet God dan mijn vader sterven ? Ik was verbitterd. Ik moest niets van het geloof weten. Zou God echt voor die koe gezorgd hebben ? Waarom in vredesnaam, deze zinloze oorlog. En nu dit kind, zonder ouders, hier moederziel alleen ? Zou God me hier naar toe gestuurd hebben ? Nee, ik kan het niet geloven. De nacht valt als een deken over het landschap.
Plotseling schrikt hij wakker. Hoort hij het goed. Heel in de verte hoort hij het geluid van een VN-helicopter. Het wordt steeds sterker. Hij kan zijn oren niet geloven. Zijn redders komen er aan. Hij haalt een apparaat, wat een lichtkogel kan afvuren uit zijn jack. Hij wacht tot de helicopter de plek waar ze zitten dicht genaderd is. Het toestel cirkelt nu rond, boven de ruïne. Ja, ze moeten het wel zijn. Hij stelt dit vast aan het geluid dat de motor van de wentelwiek maakt. Het is een Huey van de Amerikaanse marine en geen Servische Sikorky van Russische makelij.
Hij schiet een lichtkogel af, zodat de piloot de exacte plaats kan bepalen. Op een open plek, naast het huis, waar ook de koe zich bevindt. Gaat hij met de baby staan. De schijnwerpers van de Huey worden aangezet en even later stapt hij opgelucht met zijn baby het donkere, van binnen zwakverlichte toestel in. De Amerikanen indentificeren hem en vertellen dat het Nederlands detachement in Villafranca om assistentie had gevraagd aan hun vliegdekschip wat in de Adriatische Zee aan het manouvreren was.
De dag daarop meldt Dennis zich in Villafranca bij zijn hoogstverbaasde commandant. “Dit is Jezus..” Dan vertelt hij, na een uitvoerige debriefing(verslag) hoe hij de baby heeft gevonden. Langer als normaal voert hij ’s avonds een telefoongesprek met Jannie en Bart-Jan. Die keken natuurlijk verbaasd toen ze hoorden dat pa een kindje Jezus had. In dit gesprek overwogen de beide echtelieden om het kindje Jezus te adopteren.
Voorlopig wordt het onder de hoede van de medische dienst gesteld.
Als Dennis ’s avonds even bij de medische dienst binnenloopt, ziet hij de kleine Jezus voldaan en met een vredig gezichtje slapen. Een glimlach vormt zich op de lippen van de F-16vlieger. Als hij even later naar de officiersbarak kuiert, kijkt hij omhoog naar de zwarte, met miriaden sterren bezaaide, heldere hemel en hij fluistert zachtjes: “Dank U God dat U mij Jezus hebt gegeven en dat U ons gered hebt uit dat vijandelijk gebied.” Deze piloot zou nooit meer dezelfde zijn, hij had Jezus gevonden onder de allerbroerdste omstandigheden en ze waren samen doorheen gekomen. Jezus en hij, of liever gezegd Jezus, Jezus en hij.
SiJim
(Geschreven in 1997 en ooit bewerkt voor een kinderprogramma van een lokale radiozender in Eindhoven)
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.