Terugkijkend op mijn kinderjaren kreeg ik het idee, dat ik mijn hele jeugd verknipt was. Het begon al in mijn kleutertijd.
Met in haar ene hand de ketel en in de andere een zakje aanmaakshampoo van Castella, waarop een wonderschoon dameshoofd je een waterval van glanzend haar beloofde, waste mijn moeder met opgestroopte mouwen, onze tegenspartelende kinderhoofden.
In het kleine keukentje hingen we onhandig boven het granieten gootsteentje en jankten over de prikkende zeep in onze ogen. “Ik wil niet”, schreeuwden we van onder de handdoek, omdat we wisten dat op dit ritueel altijd een fikse knipbeurt volgde.
Twee maal per jaar betraden m’n zusje en ik in het gezelschap van mijn vader een onooglijk klein zaakje dat verstopt zat tussen Zwembad de Regentes en een rij andere winkels. Nadat m’n vader het hem nog resterende haar, flink had laten bijpunten, was het onze beurt. Nors dirigeerde de kleine, in chirurgisch wit gehulde coiffeur, wiens roestvrijstalen gereedschap vervaarlijk uit zijn borstzakje omhoog stak, ons om beurten de donkerrode leren knipstoel in.
Als een veroordeelde zat ik op het koude leer voor de levensgrote spiegel. Vanonder zijn grote grijze knevel sommeerde ie me streng om stil te zitten, waarna ie een wit laken zo strak om mijn nek knoopte, dat ik als een gehangene in de stoel hing. Toen ie met een glazen fles, gevuld met een doorzichtige vloeistof, waaraan een enge rubberslang met dito bal bengelde, langzaam op me afkwam, begon ik te schreeuwen, maar werd op slag stil toen ie door een paar fikse knepen in het rubber, een nevel ijskoud water over m’n hoofd uitsproeide en naar zijn borstzakje greep.
Bij het zien van de glimmende schaar, wist ik dat het ergste nog moest komen. Met militaire precisie knipte hij op tien centimeter boven m’n oren, een kaarsrechte rand om m’n schedel, zodat ik er uitzag als Willy Wortel. Even later onderging m’n zusje hetzelfde lot. M’n vader vond het mooi, want na afloop beloonde hij de barbier met een papieren rijksdaalder.
Gehuld in onze duffelse jekkertjes klommen we even later met kale, kriebelende nekken op mijn vaders zwarte herenfiets. In amazonezit zat ik voorovergebogen voor op de stang, en zag in de etalageruiten van de Regentesselaan, die we al fietsend passeerden, dat m’n zusje achterop het bagagedrager snel haar capuchon opzette.
Bij thuiskomst werden we door een oom die met verlof van de grote vaart, nog wel eens bij ons logeerde, begroet met de verbijsterde uitroep: “ Wat een rare koppen”. “Luizen zeker”, brulde ie, omdat ie dacht dat landrotten allemaal doof waren, tegen m’n verontwaardigd kijkende moeder, die ons na die insinuatie gelijk begon uit te dossen alsof we naar een feest in Duckstad moesten.
Uit de kast diepte ze onderin een schoenendoos twee verkreukelde linten op, die ze glad streek op de loeiende kolenhaard. Met een ingenieus klemmetje vormde ze de gekleurde frutsels om tot een enorme strik die, even later als een grote wimpel feestelijk op het ons nog resterende haar wapperde. Dat stond kennelijk zo leuk dat Ome Arie bij een volgend verlof zelfs met ons op de foto wilde. Ook mijn moeder had er schik in, want ’s zomers en ’s winters ging op onze bloempotkapsels de vlag uit. ’s Winters werd de wimpel dan bedekt met een warm, zelfgebreid mutsje, zodat we er uitzagen als een knolraap met een gezwel.
Dat het model van het drillende kappertje, toch erg populair was, kon ik aflezen aan de rest van de meisjes uit mijn kleuterklas, bijna allemaal droegen ze hun haar in “coupe Willy W”. Ook in Koninklijke kringen was het kapsel al doorgedrongen want zelfs de prinsesjes van Oranje zag je op foto’s met precies dezelfde coupe vrolijk door de tuinen van Soestdijk huppelen. Of de kapper met pensioen ging of dat de look uit de mode raakte weet ik niet, maar na de kleuterschool was het uit met de strik die mijn moeder voor ons gezet had.
Vanaf die tijd liet ik mijn haar groeien, om het te kunnen dragen in een artistieke paardenstaart die je behalve met een elastiekje, ook bij elkaar kon houden met een scharnierende haarspeld van namaak schildpad.
Op een woensdagmiddag mocht ik van m’n moeder, bij Drogisterij het Molentje, gelegen aan de Paul Krugerlaan, zo’n fel begeerde speld gaan kopen. Trots huppelde ik even later naar de speeltuin aan de Mackaystraat, waar ik stuitte op een ouder buurmeisje, Jenny Bommel genaamd, die schuin kijkend naar de speld, beweerde dat ze voor kapster leerde, en thuis al oefende op de hele familie. Ik vond het wel vreemd want haar vier jongere broertjes, hadden allemaal een pleeborstel coupe.
Met het voorstel een Caterina Valente staart bij me te maken (de staart werd dan hoog op het hoofd getrokken en omwonden met een streng haar), nam ik aarzelend plaats op de rand van de zandbak waar ze plotseling met een nagelschaartje m’n staart afknipte. Jankend rende ik, met het schildpadje in mijn hand, over de Loosduinseweg naar huis.
Corry Brokken
Een jaar of wat later werd ik ter gelegenheid van m’n vriendinnetje’s verjaardag, bij haar thuis te logeren gevraagd. Haar ouders waren de trotse bezitters van een zwart wit TV, en de voltallige visite had zich in de kamer en-suite rond het toestel geschaard, toen plots onze nationale vedette Corry Brokken in beeld verscheen. Op hooggehakte voetjes daalde ze, onder het zingen van haar tophit: “Net als toen,” elegant een glitterende showtrap af. We hielden onze adem in want Nederlandse Corry, had ineens een super Franse uitstraling. Gekleed in een wijduitstaande cocktail jurk liet ze ons kennismaken met de allernieuwste Parijse haarmode: “De rattenkop”.
In korte speelse plukjes was het haar vanaf de kruin met bakkebaardjes naar voren geborsteld zodat het volgens de vol afschuw kijkende ouderen, net leek of de ratten er aan gevreten hadden.
Maar de in de kamer aanwezige jeugd, waaronder haar in rock-en roll kousen gestoken oudere zussen , herkenden het meteen als het “veertjeskapsel”. Enthousiast keken m’n vriendinnetje en ik elkaar aan. “Dat wil ik ook”, riepen we opgewonden. Nou wilde het toeval dat op de verjaardagspartij waar de drankjes en kaasblokjes steeds weer rondgingen, ook de geblondeerde buurvrouw, die in het pand naast dat van hen een dames kapsalon dreef, van de partij was.
Na het vierde glaasje zoete Spaanse wijn inviteerde ze ons welwillend om op een woensdagmiddag, na vier uur, het tijdstip dat zij de stapel wollige roze handdoeken in een gehuurde wasmachine van Rovato liet ronddraaien, en er geen klanten kwamen, voor het gereduceerde bedrag van f 1,50 plaats te nemen in een van de comfortabele witleren stoelen van haar hypermoderne salon. Alwaar zij op onze tienjarige hoofden Corry’s veertjes kapsel zou creëren.
Omdat het in die tijd niet meeviel zomaar anderhalve piek te bemachtigen, ging er een tijd overheen voor we op een woensdagmiddag verwachtingsvol voor de gesloten deur van de kapsalon stonden. Want behalve met het begeerde kapsel zouden we ook nog, volgens de hartelijke invitatie van buurvrouw, met een echte watergolf de salon verlaten.
Na lang kloppen en bonken verscheen de gestalte van de blonde kapster die ons met haar handen vol zeepsop geagiteerd vroeg wat of we moesten. Toen wij haar aan de uitnodiging herinnerden, keek ze ons aan alsof ze net haar eerste Korzakov-aanval had. Ze wist van niks.
Bij het zien van onze bedremmelde gezichten, zagen we haar dubben over eventuele verstoorde onderlinge verhoudingen in de buurt. De uitkomst viel uit in ons voordeel. “Vooruit dan maar,” zei ze chagrijnig en liet ons binnen.
In het keukentje, achter de salon, die geheel in fondantroze en roomwit was uitgevoerd, draaide de vin van de wasmachine op volle toeren. Als eerste mocht ik plaatsnemen in de witte stoel, waar ze me voorzag van een roze kapmanteltje waarna ze met een plantenspuit, haastig een lauwe straal water in mijn nek sproeide, en begon te knippen.
Al die tijd, tijdens het opsparen van de een gulden vijftig, had ik me voorgenomen om eenmaal in die begeerde stoel, het lekkerste te bewaren voor het laatst. Want ik zou pas in de spiegel kijken als het kapsel klaar was.
Met gesloten ogen droomde ik gelukzalig weg bij het idee dat ik straks met rollers en een mooi zacht roze haarnetje om mijn hoofd, onder de behaaglijke warmte van de zilveren droogkap zou zitten. Toen ik m’n vriendinnetje achter me hoorde giechelen keek ik op. M’n haar, dat bij binnenkomst bijna op schouderlengte hing, was aan de zij en achterkant tot ver boven m’n oren, helemaal weg. Nergens een veertje.
“U zou het toch knippen als Corry, ” zei ik zenuwachtig. “Ja, ja,” zei ze afwezig om met de schaar in haar hand, op haar naaldhakken haastig naar het keukentje te trippelen om daar de tijdklok van de wasmachine weer een slinger te geven.
Tien minuten later liep ik, na afgifte van de een gulden vijftig, met coupe Willy Wortel, en zonder watergolf, achter m’n vriendinnetje, die haar geld nog steeds in haar hand geklemd hield en zei dat ze een andere keer wel kwam, sprakeloos de zaak uit. Om in een ruk door naar huis te rennen waar ik om de hoek van de straat voor het pand van de groenteboer een nieuwsgierig kijkende Jenny Bommel omver liep.
Boven haalde m’n door mijn gekrijs opgeschrikte moeder, in een poging tot troosten, de schoenendoos met linten te voorschijn. Vol afgrijzen vloog ik m’n kabinetje in waar ik me huilend op het opklapbed stortte en bezwoer dat ik me nooit meer zou overleveren aan de verkniptheid van een kapper. Want die logen altijd. Ik hield woord, door de jaren heen creëerde ik eigenhandig, alle mogelijke soorten kapsels. Maar nooit dat van toen.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.