Home / Verhalen / Reis naar Manilla

Reis naar Manilla

Met dank aan Ivan Grud voor het insturen van de tekst

1. Vliegen
op naar Manilla 17-06-2007

Eindelijk het is zover, na eerst de ellende van het inchecken te hebben gehad en het eindeloze wachten, dan het voor laten gaan van de passagiers met kinderen, “zijn er eigenlijk nog wel passagiers zonder kinderen?”, mag men met Gods gratie het vliegtuig in. Maar goed, gefrommel te over om een plekje te vinden voor je handbagage; er zijn altijd van die passagiers die denken dat zij recht hebben op het hele vak. Dat niet alleen, maar zij hebben hun bagage zo zwaar gevuld dat het vak enkele malen tijdens de vlucht openklapt, zodat jij je zo’n beetje te pletter schrikt, en het door je lijf giert, van daar gaan we. Als je dan uiteindelijk zit, nu ja zit, opgevouwen bent in een veel te kleine stoel met je knieën bijna in je nek, begint de ellende pas echt goed.

Want wie heeft er nu recht op de armleuning, of althans een gedeelte ervan, jij? of hij/zij, ik geef het u te doen daar gedurende de reis achter te komen. Ik heb het nog steeds niet kunnen achterhalen, het is al vervelend dat je de hele vlucht lichamelijk contact hebt met een volslagen vreemde. Nu zie je altijd in die mooie films dat het negen van de tien keer een schitterende vriendelijke jongedame dan wel heer is, die naast je komt te zitten en leuk gesprek aanknoopt met je, waaruit in de film dan, ook nog eens weer wat moois opbloeit, echt niet dus, het is echt anders hóór.
De persoon die ik in ieder geval naast mij kreeg, links van mij, ik zat bij het raam, was een dame van naar mijn matige schatting van ongeveer honderd en tien kilo, zodat het vlees van haar enorme billen een flink stuk van mijn zitplaats opeiste, en mij klem zette, alsof ik voor eeuwig gedoemd was daar te blijven zitten. Op de vraag van de stewardess aan mij gericht, “Gaat het mijnheer”, antwoordde de gezellige dikkerd en zei, “Ja we redden het wel”, en ik huichelachtig glimlachend mompelde: “Ja hóór”, waarop de stewardess haar mooie wenkbrauwen ongeveer een centimeter of drie omhoog bracht, maar toch vriendelijk bleef glimlachen.

Maar dan, dan begint de ellende pas echt goed, de enorme vleesklomp had een dagblad mee genomen, dat je aangeboden wordt bij het betreden van het vliegtuig, en wilde dat gaan lezen. Nu is dat op zich niet zo verwonderlijk want daar zijn ze namelijk voor gedrukt, ware het niet, dat men ook nog een dergelijk blad open kan vouwen, nu dat deed mijn medereiziger dus ook. Ik zag van uit mijn ooghoek een enorme arm op mij afkomen, waaraan een vuist zat met vingers die stuk voor stuk niet zouden misstaan tussen een flinke hotdog, die het blad omklemde om dan gestrekt in de toch al beperkte ruimte voor mij te blijven hangen. Ik zei dus niets, maar begon zo langzamerhand te zweten.

Dan was daar het praatje van de steward, over wat te doen als we neerstortten al dan niet in zee, en klonk het belletje van “fasten seatbels.” Ja, daar ga je dan, de lucht in, overgeleverd aan hem, die hopelijk zonder bonje de deur is uitgegaan, en nog beter, een drankloze nacht heeft gehad, en zeker geen zelfmoord in de zin heeft. Ik, evenals de dame naast mij, begon te graaien naar de riemen, niks te vinden, voor mij althans. Zij wel, zij vond ze, van waar dat mag Joost weten. Maar wat ze ook probeerde ze kwam een half metertje te kort. Ik had er een gevonden, de andere zat waarschijnlijk goed verankerd onder de kont van Ms Piggy. Deze situatie zou ik dus gedurende hele vlucht van elf uur, moeten doorstaan, het zou mijn dood worden, wist ik met zekerheid. Maar dan, dan is daar de engel in het blauw, druk doende met een hapje en een drankje uit te delen.
Ze had zojuist gevraagd wat wilt u drinken aan mijn zitgenoten, toen ze mij met een gezicht van herkenning aankeek en zei, “we hebben voor u een andere plaats gevonden mijnheer”, en er op liet volgen, “U had toch dat verzoek gedaan in verband met de blaas”, komt u maar. Ik keek haar aan alsof zij mij zojuist had verteld dat ik de postcode loterij had gewonnen, en nu het vliegtuig van mij was.

Wat was ik blij, het duurde nog even voor dat het allemaal gerealiseerd was. Want eer Ms Piggy los was gewrongen en in het gangpad stond om mij er uit te laten, moest er nog een stewardess aan te pas komen met spierballen om het gevaarte omhoog te tillen. Maar ik was bevrijd, en van de opmerking van Ms Piggy, “jammer, ik vond het wel gezellig” trok ik mij maar niets meer van aan. Ik kreeg zowaar een stoel aangewezen bij de nooduitgang. Waar men gewoonlijk toch altijd jongere mannen neerplantte in geval van een noodsituatie, want dan moest de deur open, toch?, zouden de deuren misschien klemmen?

Nu die jongemannen zaten er ook, gezellig kletsend met elkaar en uiteraard een drankje in de hand. Wat tegenwoordig, sinds de fusie van onze blauwe vogel maatschappij weer geserveerd wordt, dus dat drinken gedoe van destijds was waarschijnlijk een bezuinigingsmanoeuvre, en niks vechten. “Hallo” zei ik opgelucht als ik was,” Hoi” was de begroeting, en daarop volgend een belangstellende vraag, “zat u niet goed”. Ik vertelde hun het verhaal van de dikke dame, het ijs was gebroken. Het voorspelde een aangename vlucht te worden, met een eerlijk gedeelde armleuning, eigen riemen, een heel zitvlak voor mij zelf, beenruimte, en een leuk praatje.
Dat de boys die na enige tijd hun sokloze voeten uit de sportschoenen trokken, onder het eten van het bekende broodje kaas, nam ik maar voor lief, de lucht kwam toch aardig overeen. En buiten dat, ik zat bij de nooduitgang, dus werd het te gek, springen kon altijd nog.

2. Cockroach (de kakkerlak gigantius)
Manilla 17-06-2007
De aankomst
Het applaus, dat doorgaans bij landingen op Europese vakantiebestemmingen klonk, bleef uit. Gewoon rustig werd er geland op Manilla Airport. De jongens trokken hun schoenen weer aan, en een ieder maakte zijn riem los, om daarna als bezetenen de bagagevakken open te trekken, en zich de handbagage toe te eigenen.
Na het bekende wachten in het gangpad, elkaar lastigvallend met duwen en stoten, terwijl er niemand nog uit kan, eerst de meest betalende weet u nog wel, komt er langzaam beweging in de stoet, alsof men naar een tandarts moet die zijn praktijk ver voor de eerste wereldoorlog heeft moeten sluiten, vanwege verouderde instrumenten. Dan fel zonlicht, warm licht wel te verstaan, erg warm.

Maar daar let je niet op, hoe vreemd ook, je wilt er uit, en wel zo snel mogelijk, alsof het ding in de fik staat. De stewardessen wensen u een prettig verblijf, wederom met die beminnelijke glimlach; of zij het menen weet ik niet. Wel heb ik het altijd vreemd gevonden dat, als ik bij de paspoortcontrole kom, zij er al staan, hoe het kan, vraag het mij niet, maar ze staan er O.K. Na argwanend bekeken te zijn, en het bekende stempeltje te hebben gehad, mag je door, op naar de bagagebelt. Wachten wederom, op je koffer, en als je die hebt en een karretje hebt gevonden, gaat men richting uitgang. Eerst nog even een paar Generaals begroeten, maar dan sta je toch buiten. Geen kip te zien, afhalers niet toegestaan, alles buiten wachten in de hitte, aan de overkant, met een flinke weg er tussenin, je moet het maar weten, anders sta je net als ik, te kijken als een gans naar een gele peen. Maar allee, je bent al blij verlost te zijn van het een en ander, en dat ze je niet op de grond gesmakt hebben, met de handboeien op de rug. Daar kijkt ook niemand meer van op, want als je alle rituelen bedenkt op de luchthaven van vertrek, voor je toegelaten wordt, dan kan je hier van alles verwachten.

Maar dan, na wat rondgevraagd te hebben aan een mooie jonge dame, wist ik waar ik zoeken moest. Ja daar was zij dan, mijn afhaler, geweldig moment, als je dan een bekend gezicht ziet, je komt ineens een beetje thuis. Het gezoen was niet van de lucht, een taxi al snel geregeld, en hup daar gingen wij naar het hotel. Nu ja, hup naar het hotel, dat was even anders dan wij hier kennen. ‘The trafic’, zoals ze dat hier zo algemeen opmerken, maar voor mij?, ik verlangde naar een heerlijk glas koud bier, en om nu meer dan een uur te doen over een afstand van drie à vier kilometer daar had ik nu niet zo trek in. Maar zowaar daar doemde het hotel op, bijna thuis, bijna, wel te verstaan. Want daar was het, het dixielandorkest, schitterend blik in de zon van blazers en volop jazz, zo klonk het tenminste, wel gezellig, dacht ik. Zal toch niet voor mij ingehuurd zijn? Nou gelukkig niet dus, want stijf achter de band ontwaarde ik een witte koets. Een gepluimd paard ervoor, en in de koets een schitterende witte kist, met achter de koets de familie en aanverwanten. Met daar achter weer vrienden volop, leek wel een staatsbegrafenis. Naderhand hoorde ik, hoe meer geld hoe meer muziek en volgelingen. Ook is het dan zo, dat daar een banket aan vooraf gaat van zeven dagen. De overledene is nog niet dood, of men staat al in de keuken, en het bier vloeit rijkelijk. Wel gezellig dacht ik zo, maar voor mij nu even niet. Want er kwam door dit alles nog een klein halfuurtje bij, stapvoets hè.

De nacht in het hotel was comfortabel, mocht ook wel voor die prijs, Maar o.k, je bent al blij dat je zit met een blonde rakker (biertje) in je hand. De andere dag ging ik op mijn verblijfadres af, per taxi uiteraard weer, en deuren op slot, omdat ze je hier nog al eens een keer van de achterbank trekken, met de bedoeling je geld en horloge etc. te stelen. Maar het ging goed, hoewel, goed? even niet het afzichtelijke monster meegerekend, dat onder de stoel van de uiterst vriendelijke chauffeur vandaan kwam kruipen. Ik dacht eerst even aan de film ‘Alien vijf’ of zo, daar het ongedierte recht op mijn linker schoen afstormde. Zwartbruin met enorme voelsprieten en gehaakte poten. De rillingen liepen over mijn rug en ik gilde “what the fuck is that”, maar mijn reisbegeleider keek eens achteloos achterom, en zei “thats nothing special, just a cockroach”. Wat kon ik anders dan de tegenaanval inzetten, dus, ja precies, de andere kant opkijken en pats, de schoen er op. Fout, het beest was half onder mijn schoen terecht gekomen, fladderde zeer ongecontroleerd omhoog, en kwam op mijn schoot terecht. Toen richtte het geteisterde monster zijn voelsprieten op mij, waar ik met grote ogen naar zat te kijken, als het ware totaal verlamd. De sprieten bewogen zachtjes heen en weer, op en neer, om dan als het ware te verstijven, recht op mijn gezicht gericht. Ik ontwaakte uit mijn hypnosetoestand, slaakte een kreet, waarvoor Joop van de Ende voor de musical ‘Tarzan’ een gouden harp had willen geven. Mijn vriendin was snel, zeer snel, of zij het dagelijks deed. Fhoemm, een hand flitste voor mijn gezicht langs, en in een vloeiende beweging ging hij naar het reeds geopende raam, en ik zag het monster voorbij mijn raam duikelen. Zij mompelde “cockroach”, en vroeg, “everything o.k.?”, ik knikte maar wat, en lachte schaapachtig stoer.

Dat ik de eerste vier nachten rusteloos zou slapen kon ik toen noch niet vermoeden. Maar dat het monster steeds opdoemde in mijn dromen is een ding dat zeker is. Maar o.k. ik was er dan, de vakantie kon beginnen.

3. Metro Manilla
Miss Joys
Om het kort te houden, het was en is er verschrikkelijk heet, verschroeiend. Maar ik moest er toch uit, en deed dat dan ook. De stad is er druk, duizenden mensen: de meeste met onnavolgbare bezigheden, maar allemaal hebben ze een doel. Het vreemde is dat er niet gejakkerd wordt, rustig aan is het motto. Het meest in het oogspringend zijn de zogeheten Jeepnyes. Schitterend lange jeeps met toeters en bellen alles in het chroom, veelal het gehele koetswerk, andere zijn kleurig beschilderd met reclames, maar chroom zit er aan, een lust voor het oog deze stadsbusjes. Het verkeer lijkt een enorme chaos. Maar hoewel bijna iedereen zonder verzekering deelneemt, heb ik geen aanrijdingen of ernstige ongelukken gezien. Regels zijn er niet, althans niet waarneembaar, en als ze er al zijn, houdt niemand zich eraan, de brutaalste heeft voorrang, van links of rechts maakt niet uit, gaan met die banaan is het motto.
Dan zijn er ook nog de rode Tricycle een soort bakmotorfiets, honderden. Ik heb er hele verhuizingen op voorbij zien komen. Soms zijn deze ook weer met toeters en bellen. De drivers hebben een wijk toegewezen gekregen, met daarbij de vergunning. Het grote nummer voorop geeft de wijk aan waarvoor toestemming is verleend, en daarbuiten mag niet gereden worden. Knetterend en rokend gieren ze langs de straten, hoofdzakelijk in de woonwijken. Slechts enkelen hebben dan ook het voorrecht om op de hoofdwegen van de stad te mogen rijden. Maar ze verdienen allen hun brood ermee. Of dat brood dan ook nog een beetje goed belegd is? Weet ik niet, want voor twintig peso, de munteenheid van de Filippijnen – ongeveer dertig eurocent – brengen ze je onder luid geknal flink rokend een heel eind. Ook de taxi’s kosten drie keer niks, je kunt zomaar een uur of meer in een taxi zitten voor honderd peso.
Ik had besloten om mij met de Tricycle naar de hoofdstraat te laten brengen, en daar een taxi te nemen, om in Manilla City het centrum eens te verkennen, het hart van de stad, het moderne deel. Metro Manilla is zo groot, met gigantische wijkindelingen, dat ik vanuit Las Pinás City wel even onder weg zou zijn. Maar goed, ik zat in het knetterende geval, en prees mij zelf om mijn moed.
Nu zijn ze in Manilla wel buitenlanders gewoon, niemand let op je, althans dat dacht ik. Toen het vervoermiddel bij de hoofdstraat aangekomen was, verder mocht hij ook niet, betaalde ik hem, en met een joviaal “thanks” van mijn kant stond ik daar dan. Ik begon iedere taxi zo beetje aan te houden, maar nummer vijftien stopte pas, en er bleek ook nog een passagier in te zitten. De chauffeur stapte uit en vroeg mij in keurig Engels “taxi Sir?’, ik keek naar de achterbank, en ik wees hem op de filmster die daar lieflijk glimlachend naar mij zat te knikken. “No problem, Sir” zei de chauffeur. Dus ja, wat te doen, ik had al zo twintig minuten met mijn duim omhoog gestaan in de alles verzengende hitte, en de jonge dame was nu ook weer niet zo afstotelijk dat het een probleem zou geven. “O.K”, zei ik, maar toen ik voorin wilde instappen, bleek het portier op slot, en de chauffeur hield vriendelijk lachend het achterportier open, dus ja, ik belandde naast de dame op de achterbank.
Nauwelijks had de taxi zich in beweging gezet, of het mooie plaatje naast mij, reikte mij haar hand, en vroeg met een zachte warme enigszins hese sexy stem, “hello, me name is Joys, how are you?’ Nu ik antwoordde haar dat het wel goed ging, maar liet er eerlijkheidshalve op volgen, dat ik ook een beetje eenzaam was in deze grote stad. Nu dat was geen probleem, liet zij mij fluisterend weten. Ze was toevallig verder vrij deze dag, van de office, en wilde mij wel de stad laten zien. Nu ben ik wel wat gewend, maar dit spontane aanbod overrompelde mij toch wel wat, zo’n mooie meid, en ik, op leeftijd zijnde grijsaard. Maar ja, waarom ook niet, je kent dat gevoel, je bent ineens weer jong, en ondeugend. Na wat stompzinnig geklets met haar, kon mij het schelen, vertelde ze even langs huis te moeten om zich om te kleden. Ja waarom niet dacht ik met allerlei opdoemende visioenen. Bij haar appartementje, nu ja appartementje… aangekomen, nodigde zij mij uit om even binnen te wachten, en wat te drinken. Bingo dacht ik, en stemde gretig toe. Het zag er binnen schoon en gezellig uit, en ze wees mij een comfortabele stoel om plaats te nemen.
Ik ging zitten, en kreeg van haar een flesje koud bier in mijn hand gedrukt, met een schoon helder glas. Hoe kan het je gebeuren dacht ik nog, echt iets uit een romantische film. Zij verliet de kamer, het hele appartement bestond uit twee kamers zag ik, en ik kon haar goed volgen. In de aangrenzende slaapkamer, kon ik haar via een, op de juiste plaats?, aanwezige spiegel zien. Ik zag hoe zij zeer bewust van mijn gluren begon te ontkleden. Alsof het een act in een nachtclub betrof. Langzaam, met zeer wellustige bewegingen. Ik begon mijn vermoedens te bevestigen, dus toch. Weg wezen hier, ik haalde mijn mobieltje uit mijn zak, en riep haar toe dat ik weg moest. Hierop verscheen zij in een zeer doorschijnende nachtjapon in de deuropening. Ik keek met stomheid geslagen naar haar, want duidelijk, op de plaats waar dat niet hoorde bij de rest van het geheel, zwengelde een enorm apparaat heen en weer. Met een ruk stond ik op, en was in twee stappen bij de deur.

Buiten gekomen vloog ik ineen…, schreeuwde, “fast, fast, go on!”. De man lachte en deed gelijk wat ik hem vroeg. Hij had het waarschijnlijk eerder meegemaakt. Ontsnapt dacht ik, en veegde het zweet van mijn voorhoofd. Gauw naar mijn gasthuis, genoeg voor vandaag.

4.The Mall
(oplichters)

Na mijn avontuur met de travestiet, besloot ik het toch maar wat voorzichtiger aan te doen. En de volgende dag mij in een wat meer aantrekkelijke, dan wel veiliger omgeving op te houden. De Mall, werd mij aangeraden, een groot winkelcentrum met airconditioning, dus heerlijk koel. Nu, ik ging opgewekt en met nieuwsgierige moed de deur uit. Ik zou wel met wat meer op mijn hoede zijn wat betreft het aanhouden van een taxi. De standplaats van de Tricycle was op de hoek van de straat, dus dat leverde geen problemen op. Na het bekende geknetter van het rode monster, en overspoeld te zijn met uitlaatgassen, kwam ik bij de hoofdstraat aan. Ik had dit keer al spoedig een taxi, een lege, opgelucht stapte ik in. De chauffeur beangstigde mij wel ietwat. De goede man, uitziende als van zeer hoge leeftijd, was zo mager en droog, dat ik bang was om door de nationale politiebrigade van museumexploitanten aangehouden te worden. Om redenen dat de man achter het stuur, niet in het minst op zijn plaats zou zijn, in de sarcofaag van de alom bekende Toetanchamon. Toen ik aangekomen was bij de Mall, en afrekende met hem, viel het mij ook nog eens een keer op, dat hij slechts drie enorme tanden had, welke het restant waren van het ondergebit, en deze bij het, “thank you Sir” ruim naar buiten kwamen, misschien toch, zijn broer of zo?

Maar o.k., ik was er, en spoedde mij naar binnen, nu ja spoedde, na eerst de gebruikelijke rituelen ondergaan te hebben. Het is zo, dat bij de ingang een zwaar bewapende security staat met vrouwelijk assistentie, eveneens voorzien van het nodige schiettuig en dan heb ik het niet over een pistool. Nee, meer een kachelpijp met handvat in de vorm van een riotgun, en een metaaldetector. Ook de tassen van de bezoeksters worden doorzocht, en een ieder gefouilleerd. Maar dan toch was ik binnen, een verademing. Het winkelcentrum is schitterend, en evenals in Nederland druk bezocht, niks geen armoede, althans hier in Manilla niet, iedereen koopt. De sfeer is er uitermate gezellig te noemen, met muziek, populaire artiesten die optreden, eetkraampjes, grote inlooprestaurants waar het eten vers wordt gepresenteerd, schitterende modezaken, met enorme Vroom en Dreesman winkels waar je letterlijk alles kunt kopen. Ik voelde mij een beetje thuis, en besloot dan ook het er maar van te nemen.
Na wat rond gekeken te hebben op de begane grond, het centrum kent drie verdiepingen, deze zijn uiteraard met roltrappen te bereiken, zette ik mij neer op een terrasje van een van de vele eettentjes. Ik zat nog maar net of een lieftallig jong serveerstertje kwam met het bekende boekje op mij af. Zij toverde haar meest lieve glimlach tevoorschijn en vroeg, “can I help you Sir”. Ik vroeg haar om een biertje, “San Michel light”, een fantastisch pilsje had ik inmiddels ervaren. Het was heerlijk daar te zitten, en de voorbijkomende mensen op mijn gemak te bekijken. Na verloop van tijd, en nadat ik reeds het tweede pilsje had besteld, kwam er een keurig geklede jongeman ongevraagd aan het tafeltje zitten. Ik zag dat hij slechts één been bezat, maar dat hij zich daarmede met behulp van krukken goed mee had voortbewogen. Hij stelde zich keurig voor, en begon in perfect Engels zijn levensgeschiedenis aan mij te vertellen. Het kwam er op neer, dat hij uit een, uiteraard arm gezin kwam, nu zelf getrouwd was, en zijn lieve vrouw onlangs het leven had geschonken aan hun derde kindje, helaas zwaar gehandicapt, zodat er voor hem studeren niet meer in zat, daar hij geld moest verdienen, voor medicijnen en behandeling van de baby. Op mijn vraag wat hij dan nu deed, vertelde hij mij, dat hij af en toe werkte als administratief medewerker op een assurantiekantoor. Hij nodigde mij uit om die avond bij hem thuis te komen en kennis te maken met zijn gezinnetje. Hij kwam mij alleszins sympathiek over, en aangezien ik toch wat meer wilde opsteken over de sociale omstandigheden hier, leek het mij wel wat. Hierop reageerde hij zeer verheugd, eigenlijk een beetje TE, en ik begon wat te bevroeden. Na nog wat heen en weer gepraat, waarbij ik zijn adres genoteerd had, kwam de aap uit de mouw, of ik hem wat geld kon lenen, omdat het zo genant zou zijn, mij deze avond te mogen ontvangen, en hij mij dan niets aan te bieden had. Toen ik hem duidelijk maakte dat het niet hoefde, en zijn gastvrijheid voor mij voldoende was, veranderde zijn houding in een wat agressievere opstelling. Nu had ik daar niet zoveel mee, en mijn hand ging reeds naar mijn binnenzak toen het gebeurde. Naar alle waarschijnlijkheid had het lieftallig serveerstertje ons gedurende het gesprek gadegeslagen, en was de jonge invalide jongeman geen onbekende voor haar. Daar waren ze, de mannen met de kachelpijpen die normaal op de borst hingen, maar nu doelbewust naar mijn tafeltje wezen. Als was er een granaat onder zijn stoel ontploft, links en rechts vloog er een kruk over terrasje, en zo snel als hij overeind kwam, heb ik zelfs nog nooit in een circus gezien. En daar ging hij, wat kon die gozer rennen, en,…waar dat been vandaan kwam? Mijn mond valt nog open als ik er aan denk. Maar het was er wel, en ik had het niet gezien. Ik kon er inwendig nog wel om lachen, maar begreep dat ik wederom net aan een slimme truc ontsnapt was, dankzij de oplettendheid van het lieve serveerstertje. Ik bestelde nog maar een pilsje, van de security officers was er niets meer te zien, en niemand had er aanstoot aangenomen.
Het meisje gaf ik maar een flinke fooi, want niet alleen dat ze erg vriendelijk was, ze had mij ook nog eens een keer gered uit de klauwen van een oplichter.

5. Naar de Zoo
Ja, wat er dan ook niet te missen is, in een wereldstad als Manilla, is uiteraard een bezoek aan de dierentuin. Het is een fout, die ik, en met mij, vele, zeer vele buitenlanders maken. Maar je kent het, niet thuis zitten met een glas bier in de koelte van de schaduw, nee, er op uit was het motto. Dit mijzelf, uiteraard in een vlaag van acute verstandverdwazing opgelegd, je moest wat gezien hebben, toch? Dus daar ging ik weer, als op dat moment iemand mij een nazaat van een achterlijkencultuur had genoemd, zou ik hem dat achteraf niet eens kwalijk hebben genomen, het is verschroeiend, maar dat niet alleen ook zeer vermoeiend. De rit in deze gigantische stad duurde meer dan twee uur. Alvorens je bij de Zoo bent, ben je zo’n beetje versleten, het verkeer zit constant vast. En als er dan al beweging in komt, kruipt het letterlijk voort. Ondanks de airco in de taxi, is de hitte van de altijd stralende zon vernietigend.
Maar goed ik zat er nu eenmaal in en ik zou er wel komen, zo beloofde ik mijzelf. Uiteindelijk arriveerden wij bij de Zoo, en zowaar, de chauffeur zette mij af enkele meters van de ingang, voor de nu niet directe imposante entree, wat toch wel over het algemeen gebruikelijk is bij dierentuinen. Er stonden uiteraard een paar stalletjes met de bekende speeltjes voor kinderen, maar ik liet mij niets aansmeren, en kocht een kaartje bij de loketten. Het waren er vijf, alle bezet met een lieftallig meisje, maar ik was op dat moment de enige bezoeker, dus hoe zij zich wakker hielden in die verstikkende hitte, is mij nu nog een raadsel. Alvorens ik naar binnen kon, moest mijn kaartje gecontroleerd worden. Door, ja u raadt het al, twee tot de tanden bewapende security, geassisteerd door vijf in burger geklede portiers. Maar het lukte, het kaartje klopte, werd ingescheurd, en ik mocht door.
Zodra ik binnen was, werd ik geconfronteerd met een olifant, nu ja, het arme beest kon direct zonder dieet de catwalk op. Hij kwam zelfs niet meer in aanmerking voor beleg, voor het zogenaamde ‘broodje olifant’. Het beest stond op een armoedig stukje grond, met slechts een zielig kaal boompje waaronder hij hoopte wat schaduw te vinden. Om wat meer koeling te hebben gooide hij verveeld zijn voer, een soort hooi op zijn rug. Het viel mij op dat er weinig bezoekers waren, het waren voornamelijk Chinezen. Drukdoende met fotograferen en erg luidruchtig, zij hadden het naar hun zin. Waarom ook niet, een leuk gezelschap, waar natuurlijk als altijd een gangmaker bij aanwezig was.
Ik liep wat rond langs verschillende vitrines met enorme slangen, een nijlpaard in een veel te klein bassin, wat ondervoede geiten achter een hek, en een kale struisvogel. Leeuwen of tijgers moesten er wel zijn, maar die hadden die dag waarschijnlijk vrijaf. Wel nog twee kalende vreemd uitziende beren, ook al weer aan de magere kant, en niet thuis te brengen vanwaar zij kwamen. Vandaar dat ik oplette of het misschien dummy’s waren, ingehuurd door een uitzendbureau, maar nee ik kon niets ontdekken.
Nadat ik een goed gekoeld colaatje had gedronken en een lekkere loempia had genuttigd, wat in tegenstelling tot de tuin erg netjes en fris geserveerd werd op het terras van een grote snackbar, ging ik op de apenafdeling aan. De apen, allemaal verschillende soorten, zaten in hokken, die er in tegenstelling tot de rest van het geheel, er keurig uitzagen, nieuw als ’t ware, veel ruimte, met klimmogelijkheden, niet alle hokken maar desondanks toch, aanvaardbaar. Echter tot mijn grote schrik en verbazing, stond er onder een stel bomen een voor dit beest veel te kleine kooi op een stellage, met erin een Orang Oetang, de mensaap wist ik, afkomstig van Indonesië Sumatra. Het bejaarde dier zat geheel alleen op een meter of acht boven het hem aanstarende publiek, van hoofdzakelijk Chinezen.
Ook de gangmaker was er bij. Nu had de Orang Oetang niet zo heel veel zin om de Chinese toeristen te vermaken. Hij/zij ging dan ook direct zitten met de rug naar hen toegekeerd, om verveeld de andere kant op te kijken. Dit was in het geheel niet naar de zin van de gangmaker, hij pakte wat kiezelsteentjes van de grond en begon er onder luid gejoel van de anderen het oude beest mee te bekogelen. Deze gaf geen krimp, krabde wat op de plaatsen waar de steentjes terecht waren gekomen. Maar dat zinde de man niet, en hij pakte nu een grotere steen van het grintpad. Hij smeet deze precies op de kop van het arme dier, en ik maakte aanstalten om er wat aan te doen, toen het aandoenlijke beest zich omdraaide.
De hele ploeg van Chinezen klapte in hun handen, of het nog niet genoeg was, haalde de stenengooiende grapjas ook nog een banaan uit zijn rugzakje, pelde deze af, om hem dan pesterig in zijn mond te steken. Alsof de Orang Oetang er op gewacht had, en waar het vandaan kwam, ik had niet gezien dat hij zijn grote klauw onder zijn gat gehouden had. Met een precisie waar de wereldkampioen golfen Tiger Woods jaloers op zou zijn, smeet hij een bal van kleffe stront in het gezicht van de pestkont, die juist een hap van de banaan nam. Ik zag dat er een gedeelte van de smurrie in zijn geopende mond verdween. De medereizigers van de engerd klapten in hun handen en juichten als kleine kinderen. De camera’s flitsen onophoudelijk alsof er een onweerbui losgebarsten was.
Nu heb ik vroeger wel eens burenruzies meegemaakt, en de uitdrukking die men dan hoorde in het wederzijdse gekrijs, “Ja, ga maar lekker door hoor, met stront gooien kunnen we allemaal.” Nu, echt niet dus, dit was een topprestatie.
Ik ben maar naar huis gegaan ik had mijn pretje wel gehad, voor deze dag. En als ik eerlijk mag zijn, ik denk de mensaap ook.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten