Home / Verhalen / Rozengeur en maneschijn

Rozengeur en maneschijn

Met dank aan Lucy Arends voor het insturen van de tekst

Dinah Shore
“Roses are red,” klonk het zwoele stemgeluid van Dinah Shore uit een strandtent achter me. ‘Hoe komt ze daar nou bij’, dacht ik verbaasd met een blik op de rozen die langs het duinpad, als een kleurige bloemenslinger in allerlei tinten roze in bloei stonden. Ik was, in tegenstelling tot de stijve viooltjes die ik op de heenweg in allerlei tinten blauw in passerende voortuintjes had zien staan, dol op de zware prikkelende lucht van de wilde bloemen. Afstekend tegen donkergroene struiken, deden ze me denken aan het decor uit ‘Sissi’, het romantische technicolor-drama waarvan ik foto’s spaarde om tussen de andere filmsterrenfoto’s in mijn ouwe schoolschrift te plakken.
Achterop het bagagedrager van mijn vader die, bevangen door heel andere beelden “Mexicali Rose” van zijn favoriete zanger: Bing Crosby neuriede, voelde ik m’n hoofd licht worden door de zware geur die de bloemen verspreidden. Vermengd met de zilte zeelucht was het de lekkerste lucht die ik ooit geroken had. Heel anders dan die vieze lucht uit mijn oma’s flesje Boldoot dat ze bij speciale gelegenheden opdiepte uit haar zondagse bengeltasje en ter verfrissing op een klein, met rozen geborduurd zakdoekje sprenkelde.
Ik nam me voor er een paar te plukken om er thuis rozenwater van te maken. Maar m’n vader karde na een lange dag aan het strand in flink tempo door, zodat ik genoodzaakt was om, staande op de stepjes, gevaarlijk overhellend, met mijn hand naar de struiken te graaien. Geschrokken van m’n onverhoedse actie, probeerde ie met een luide vloek uit alle macht zijn stuur te houden.
Omdat de rare fratsen die ik achter z’n rug uithaalde niet zonder gevaar waren, een paar weken eerder had ik onder het fietsen voor de grap zijn fiets op slot gedaan, zodat we – ik met het sleuteltje nog in m’n hand – keihard tegen de straat waren gesmakt, besloot ie dat het tijd werd dat ik zelf een fiets kreeg.
Op een warme zomeravond ging ie na z’n werk af op een advertentie uit de Haagsche Courant waar onder de rubriek: Tweedehands, een damesfiets werd aangeboden.
Opgetogen dat ik nu eindelijk ook tot het legioen der pedaleurs zou behoren wachtte ik voor de deur ongeduldig op zijn terugkeer. Of ie de rubriek: ‘Te koop’ met díe van de ‘Personeelsadvertenties’ verward had weet ik niet, maar de zwartgeverfde transportfiets waarmee ie even later de straat in kwam, voldeed niet echt aan mijn verwachtingen. Voor het kolossale stuur zou een slagersjongen een moord hebben begaan en de achterkant van het enorme zadel wipte als een grote pet idioot omhoog.
“Stomme brik’, zei m’n zus die in het gezelschap van buurmeisje Ria op de drempel van onze verveloze huisdeur smakelijk uit een zakje havermout met suiker zat te eten, dat ze even daarvoor voor een dubbeltje had gekocht in het oliewinkeltje aan de overkant.
Daar de kaasboer in zijn naast ons huis gelegen pakhuis de kazen weer eens aan het keren was en hij zijn fonkelnieuwe Opel Kadett pal voor onze deur had gestationeerd besloot mijn vader het oefenrondje te verleggen naar het Zuiderpark. Nagekeken door het legioen uit de ramen hangende buurvrouwen legde ie zijn hand stevig in mijn nek en duwde me, gezeten op zijn eigen fiets waaraan al weken een trapper ontbrak, zodat ie met slechts de ijzeren spie het pedaal moest zien rond te krijgen, met een flink gangetje de straat uit.
In het park voelde m’n hoofd, dat al die tijd door m’n vader ondersteund werd, ineens heel licht door een bekende zwoele geur. Z’n uitleg over verstelbare pedalen ging totaal langs me heen, toen ik aan weerszijde van het lichtgrijze fietspad dat met een vaartje onder me voorbij schoof, de wilde rozen tussen de struiken ontwaarde. Zonder nadenken stak ik mijn hand uit om ze te plukken.
Juist op dat moment trok m’n vader, die ik vaag iets hoorde zeggen over stuurrichting, de zijne weg en gaf me als een fanatieke wielercoach een keiharde zet. Verstijfd van schrik hield ik mijn voeten op het frame in plaats van op de doldraaiende trappers en slingerde met het slagersstuur als een dronkenman over het fietspad.
Achter me brulde m’n vader: “Trappen, klootviool.” ‘Viooltjes zijn blauw’, dacht ik verward voordat ik onder het uitstieten van een raar zenuwachtig lachje met een rotgang de heg in vloog waaruit m’n hijgende vader even later twee voeten met afgetrapte slippers tussen de doornige rozenstruiken omhoog zag steken.
Versuft lag ik tussen de gemene stekels en ontdekte dat aan alles een keerzijde zat. Ook aan mijn anders zo strenge vader die, racend naar de eerste hulppost wel vier keer bezorgd achterom keek en met een rare stem bezorgd vroeg: “Gaat het kindje?”
De maan stond al aan de hemel toen we in de vallende avond, ik met een losse tand en onder de gele hansaplast, de straat in reden waar tot mijn vaders afschuw de buurvrouwen nog massaal uit de ramen hingen. Ze hadden kennelijk op ons gewacht. Uit een van de openstaande vensters schalde het koor van Mitch Miller in marstempo: “The yellow rose of Texas“.
In m’n kamertje waar m’n zusje al in het opklapbed bed lag en met haar oor tegen de muur naar de op de BBC afgestemde radio in de huiskamer luisterde, waaruit Rosemary Cloony’s: “Half as much” zachtjes klonk, gleed onder het uitkleden een halve geplette roos uit de zak van mijn jurk.
Gelukzalig snoof ik de geur op en legde de gekneusde blaadjes voorzichtig in het gebarsten kopje met water dat altijd op de stoel naast m’n bed stond. “Morgen heb ik rozenwater”, sliste ik opgetogen.
“Lulletje”, zei m’n zus meewarig toen we dicht tegen elkaar, in het zachte maanlicht dat door het raam naar binnenscheen, tevreden naar de stem van Frankie Lane luisterden die vol overgave:”Rose, rose, I love you” zong.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten